Zelfs in kringen van de PvdA leeft een gevoel van patriottisme. Mensen behoren trots te zijn op hun Nederlanderschap, er wordt gesproken over Nederlandse waarden en normen, mensen van buitenlandse komaf moeten zich aanpassen aan ‘onze’ waarden en normen. En als je hier wilt blijven wonen en werken dan moet je een soort examen afleggen. Dat examen gaat niet alleen over de Nederlandse taal, ook over de vaderlandse geschiedenis, je moet het Wilhelmus kunnen zingen, en natuurlijk ook respect tonen voor het homohuwelijk en andere verworvenheden. Dat alles wordt dan dikwijls samengevat met de uitdrukking ’de Nederlandse identiteit’.
Daarmee lijkt de Nederlandse staat, en daarachter de Nederlandse bevolking een instrument in handen te hebben om onderscheid te maken tussen ‘zij’ en ‘wij’. ’Wij’ zijn natuurlijk beter, ‘zij’ minder. Er gaat een gevoel van superioriteit verscholen achter deze manier van maken van onderscheid. Dat doet denken aan het ontstaan van het ‘blanke’ racisme in de 17e en 18e eeuw: je definieert de ander als inferieur, aan de hand van zelf omschreven maatstaven, bijvoorbeeld huidskleur of godsdienst, en dan mag je die ander ook behandelen als iemand met minder kwaliteiten en minder rechten. En dus koloniseren.
Kindheidsoptocht
Dat werd vroeger al op allerlei manieren gesocialiseerd, ook hier in Nederland. Uit mijn kindertijd in de jaren veertig van de vorige eeuw herinner ik mij het fenomeen van de rooms-katholieke Kindheidsoptochten. Die waren onderdeel van speciale aan de missie gewijde weken waarin onze verantwoordelijkheid voor de mensen in Afrika, Azië en Amerika gepredikt werd.
Wij verkleedden ons als kinderen uit die streken. In zo’n optocht zag je schoolkinderen verkleed als Chineesje, als Japannertje, als Afrikaantje, als Indiaantje (heel populair). Die ‘andere’ kinderen waren zielig want heiden en arm. Voor hen en hun bekering moest gezorgd worden, wij waren de beteren en verantwoordelijk voor hun verheffing. En dus werden onze missionarissen op allerlei manieren gesteund. Met deze Kindheidsoptochten maar ook met fancy fairs, speciale missen, collectes, missiebusjes, en nog meer acties om steun te verwerven en geld in te zamelen.
Ik wil dat alles niet zo maar wegzetten als propaganda en uitdrukking van racisme. Er waren ook gevoelens van solidariteit en van opoffering, mensen en in het bijzonder de missionarissen hadden het beste voor met die ‘heidenen’. Maar dat daarmee een breed spectrum van interventies in die ‘verre streken’ werd gelegitimeerd, inclusief de gewapende onderwerping van vele volkeren en het uitroeien van onaanvaardbaar geachte gedachten en culturele praktijken, daar werd niet over gesproken.
‘Waar de blanke top der duinen’
Natuurlijk, als ik Lodewijk Asscher lees over patriottisme dan ga ik ervan uit dat hij zich verre wil houden van racistische gevoelens en opvattingen en gedragingen. Het gaat hem erom dat je best trots mag zijn op je vaderland. Dat neemt niet weg dat dat lied op allerlei manieren gezongen wordt, waarbij ’wij’ nogal eens tot superieur verklaard worden, en dus anderen tot inferieur.
Voor het maken van de daarvoor noodzakelijke onderscheidingen worden verschillende termen gebruikt, als buitenlanders, allochtonen, mensen met een niet-Nederlandse achtergrond. Ook ik ben, vrees ik, besmet met dit virus. Want hoe kan het nou dat de laatste dagen het aloude patriottistische lied ‘Waar de blanke top der duinen schittert in de zonnegloed’ dat ik vroeger op de lagere school heb geleerd, door mijn kop loopt? Daar moet toch een trigger voor zijn?
Hoe dan ook, het verbaast mij hoe gemakkelijk er opeens gesproken wordt over de Nederlandse identiteit. Dat spreken gaat verder dan alleen maar het zingen van André Hazes lied ‘Nederland, o Nederland, wij worden kampioen’. Het krijgt een steeds ernstiger ondertoon. En die ernst komt tegenwoordig zelfs op allerlei drastische manieren tot uitdrukking, zoals het weren van asielzoekers, het beschadigen van moskeeën, uitingen van haat, tot zelfs het bedreigen en beschieten van mensen met andere kleuren en opvattingen. ‘Zij’ moeten worden als ‘wij’, en anders …. Of nog radicaler: ‘zij’ zijn anders, en hebben dus geen rechten. ‘Wij’, aldus sommigen in deze kringen, komen voort uit de ‘joodschristelijke’ cultuur en geschiedenis, ‘zij’ niet.
Ik vind weinig christelijks aan veel van deze vertogen. Ik denk dat als Jezus van Nazareth nu hier zou rondlopen, hij de eerste zou zijn om dat zelfprijzend en ahistorisch ideaalbeeld van christelijkheid met zweep en al uit het publieke domein te verjagen. En dat zou hij ook doen met terugwerkende kracht. Wat zou hij gevonden hebben van bijvoorbeeld de ‘politionele’ acties van de Nederlandse staat in het vroegere Nederlands Oost-Indië in de jaren veertig van de vorige eeuw, of van de Atjeh oorlog in de 19e eeuw, of de slavenhandel, en de slavenhouders in het voormalige West-Indië? Nu niet bepaald christelijk. De trots op Nederland is op de keper beschouwd een zeer eenzijdig beeld van de werkelijkheid.
Economische rechten
Tot de rechten die ‘hen’ betwist worden behoren in ieder geval de economische rechten. Je hoort dikwijls het argument dat ‘wij’ die welvaart van nu hebben opgebouwd en daarom de eersten zijn die daarop recht hebben. Is dat zo, hebben ‘wij’ dat gedaan? Ongetwijfeld zijn er vele Nederlanders geweest die hard gewerkt hebben om vele goederen en diensten en voorzieningen voort te brengen. Menig metselaar heeft daar een structurele rugpijn aan overgehouden, veel mijnwerkers hebben stoflongen opgelopen, veel stratenmakers hun knieën verruïneerd, vele hardwerkende boeren en boerinnen gezorgd voor eten en drinken, vele verpleegkundigen zich ingezet voor de gezondheid van anderen, vele bakkers ons brood gebakken. De welvaart van nu is aan hen te danken. Maar, in hoeverre? Alleen aan hen? Alleen aan ‘ons’?
Kolonialisme
Dat wat wij als onze welvaart beschouwen is ook gegrondvest op de onttrekking van geld, grondstoffen en voedingsmiddelen, mineralen en edelmetalen, en half- en eindfabrikaten uit heel de wereld. Kijk alleen maar eens naar ons moderne voedsel en onze kleding, waar komen die vandaan? In belangrijke mate uit wat vroeger ‘verre streken’ werden genoemd.
Heel onze Nederlandse en Europese geschiedenis is doordrenkt van interventies in samenlevingen buiten Europa die de economieën van die landen in verregaande mate afhankelijk hebben gemaakt van ‘onze’ economieën. Het is verheugend dat er weer actiegroepen zijn in Nederland die bijvoorbeeld wijzen op de betekenis van slavenhandelaars en slavenhouders in de Nederlandse geschiedenis. En ook verheugend is het hernieuwde debat over de naoorlogse ‘politionele acties’(eufemisme voor een koloniale oorlog).
Dikwijls wordt gedacht dat toen de eerste ontmoetingen plaatsvonden tussen Europa en Afrika, Azië en Amerika, Europa verder ontwikkeld was dan die andere volkeren en streken. Niets is minder waar. Neem Afrika. Dat was zoals Walter Rodney[1] dat noemt een normaal gebied waar qua welvaart ook sprake was van ongelijke ontwikkelingen, ongelijk in de tijd en naar streken. Samir Amin[2] bevestigt dit, volgens hem maakten Afrikaanse volkeren toen eigen autonome ontwikkelingen door, het ene welvarender dan het andere, net als in Europa.
In die voor-koloniale periode waren er ook al handelsrelaties tussen delen van Afrika en Europa, zij het niet zo intensief als tegenwoordig. De eerste premier van India, Jawaharlal Nehru[3], heeft het ironiserend over ‘de ontdekking van India’, alsof dat gebied pas bestond toen de Britten zich daar meester van maakten. Hij wijst er op dat geschiedenis bijna altijd geschreven is door de overwinnaars en veroveraars.
India was in die tijd van eerste grootschalige ontmoetingen met Europa een rijk geschakeerd gebied dat alle kentekenen vertoonde van zowel primitiviteit als van hoogstaande culturen. Mamoria[4] beschrijft onder anderen de textielmanufacturen die al bestonden vóór de Britse kolonisatie, en die door diezelfde Britten om zeep werden geholpen ten gunste van de opkomende textielindustrie in Engeland.
Barbaarsheden
Van de dikwijls zeer gewelddadige ontmoetingen tussen Hollanders en de volkeren van voormalig Nederlands Oost-Indië getuigen vele documenten. De Hollanders waren tuk op de schatten uit de Oriënt, waaronder de specerijen. Er zijn vele verhalen van moordpartijen en van vernietigingen van woongebieden. Thomas S. Raffles, aangehaald door Karl Marx[5], heeft het over ‘een niet te overtreffen beeld van verraad, omkoperij, sluipmoord en laagheid’. Marx citeert ook W. Howitt: ‘De barbaarsheden en de goddeloze gruweldaden van het zogenaamde Christelijke ras in ieder deel van de wereld en tegen ieder volk dat zij konden onderwerpen, vinden hun weerga niet in enig tijdperk van de wereldgeschiedenis en bij welk ras ook, ook al is het nog zo wild en onbeschaafd, onbarmhartig en schaamteloos.’ Dat kan ook gezegd worden van de gebieden die na de ‘ontdekking’ door Europa Amerika werden genoemd.
In eerste instantie leidden de grootschalige bemoeienissen vanuit Europa met de ‘vreemde’ volkeren niet tot verregaande onderwerping en koloniale verhoudingen. Het ging o.a. de Nederlanders om roof en om lucratieve handel, waaronder de slavenhandel. Geleidelijk aan werden die gebieden herordend tot koloniale wingewesten waarbij de economieën onderworpen werden aan de belangen van de koloniale mogendheden.
De ontwikkeling van het op dwangarbeid gebaseerde Cultuurstelsel op Java is een van de beruchtste voorbeelden. Vele voorbeelden kennen wij ook van de andere gebieden. Zij werden steeds meer gedefinieerd als gebieden waar grondstoffen en voedingsmiddelen werden verbouwd, mijnen minerale grondstoffen leverden, en producten uit de koloniale mogendheden afzetgebieden vonden. Mamoria beschrijft dit voor India: Boeren werden gedwongen, via o.a. belastingheffingen, om katoen als cashcrop te verbouwen voor Engeland, ten koste van de eigen voedselvoorziening. Tegelijkertijd werden de in India bestaande manufacturen kapot belast, ten gunste van de import van Engelse textiel en andere producten.
Ontwikkeling van de onderontwikkeling
Wat waren de gevolgen van deze ‘ontwikkeling van de onderontwikkeling’ (A.G. Frank[6])? Nu niet bepaald positief, althans voor de volkeren van Afrika, Azië en Amerika. Keith Griffin[7] beschrijft diverse voorbeelden: Vernietiging van scheepsbouw, metaalbewerking en textielproductie op Java, de afbraak van Malakka als voor die tijd belangrijkste handelscentrum in Zuidoost Azië.
De gemiddelde jaarlijkse rijstconsumptie op Java en Madoera daalde van 114 kilo in 1856-70 naar 89 in 1940. De industrie in India ging snel achteruit als gevolg van het beleid van de-industrialisatie. Reële lonen daalden met tientallen procenten. In Afrika werden samenlevingen door de slavenhandel volledig overhoop gehaald. De beste, gezonde krachten werden geroofd en daarmee onttrokken aan de mogelijkheden van verdere ontwikkeling.
In verschillende gebieden was dan ook sprake van ontvolking. En grote gebieden met de beste gronden werden onttrokken aan de volkslandbouw. Van Algerije laten gegevens voorbeelden zien van de achteruitgang in volkslandbouw en veeteelt. Zo daalde de per capita output van inlandse voortbrenging van granen van gemiddeld 1.000 kg per capita in 1863 naar 202 kg per capita in 1954.
De bevolking van Congo daalde in 40 jaar met zo’n 50%, aldus Griffin. In Zuidwest Afrika werd het volk van de Herreros bijna volledig uitgeroeid. De bevolking van Mexico daalde in enkele decennia van 13 miljoen naar 2 miljoen. Colin Clark, aangehaald door Griffin, schatte dat in 1500 de oorspronkelijke bevolking van Amerika zo’n 40 miljoen mensen omvatte. Daarvan waren er in 1650 nog zo’n 12 miljoen over.
Overgrote delen van Azië, Afrika en Amerika werden gekoloniseerd en gericht op de Europese economieën. Tekenend voor de Europese mentaliteit was de Conferentie van Berlijn (1884/1885), gedurende welke Afrika ‘eerlijk’ werd verdeeld onder de Europese mogendheden, met dikwijls kaarsrechte lijnen die bestaande volkenkundige territoria doorkruisten en opsplitsten. De gevolgen daarvan zijn nu nog zichtbaar. Overigens herhaalden Frankrijk en Engeland begin van de twintigste eeuw dat kunstje in het Midden-Oosten, met de bekende gevolgen.
Conferentie van Berlijn
Nieuwe wereldeconomie
Zo ontwikkelde zich een nieuwe wereldeconomie waarbij volkeren van heel de wereld op een organische wijze met Europa werden verbonden. En dat alles gericht op de belangen van laatstgenoemde: verkrijgen van goedkope grondstoffen, voedingsmiddelen, mineralen en edelmetalen, half- en eindfabrikaten, goedkope arbeidskrachten en grond, afzetgebieden voor Europese producten, en gebieden waar Europese ondernemingen, al dan niet in samenwerking met vorstenhuizen als die van Engeland, België en Nederland grote winsten konden behalen.
Ernest Mandel[8] schat op basis van verschillende bronnen dat de in die gebieden door Europese ondernemingen en overheden in de periode 1500 tot 1750 behaalde winsten meer bedroegen dan de waarde van het totale belegde kapitaal in alle Europese industriële ondernemingen omstreeks 1800. Deze winsten zijn van beslissende betekenis geweest voor de zich in Europa ontwikkelende industriële revolutie inclusief de aanleg van infrastructurele voorzieningen als wegen, spoorwegen, kanalen en havens.
Internationalisatie
Na de Tweede Wereldoorlog veranderde het karakter van de onderlinge verwevenheid. Allereerst door het fenomeen van de onafhankelijkheidsbewegingen: vele landen wisten hun staatkundige onafhankelijkheid te verwerven. Tegelijkertijd ontwikkelden zich op wereldniveau monopolies en oligopolies die al dan niet gesteund door o.a. de Europese overheden een dominante positie wisten te verwerven in producties, handel, en financiering.
Er ontwikkelde zich een internationalisatie van kapitaal (term ontleend aan Christian Palloix[9]) waarbij producties internationaal worden georganiseerd, eindproducten meestal bestaan uit onderdelen voortgebracht in verschillende landen. Daardoor worden de verschillende economieën nog meer met elkaar verbonden. Dit wordt versterkt door de mondialisering van de kapitaals- en arbeidsmarkten.
De facto verdwijnen nationale economieën, opgegaan in de wereldeconomie. En dat alles geleid door het principe van maximalisatie van winsten en vermogens ten koste van onderbetaalde werkers, van ernstig gehavende natuur en milieu, en van staten die in onderlinge concurrentie zijn verwikkeld om met zo laag mogelijke belastingen en profijtelijke arbeids- en milieucondities ondernemingen te begunstigen.
Omgekeerde ontwikkelingshulp
Deze nieuwe mondiale economische structuur is zeer profijtelijk voor Europa en andere rijke landen. Ik heb zelf op verschillende momenten onderzoek gedaan naar de financiële stromen tussen de ontwikkelingslanden en de rest van de wereld, ofwel de omgekeerde ontwikkelingshulp. Laatstelijk over de periode 1980-200610. Ik heb daarbij gekeken naar de volgende categorieën: de verslechtering van de ruilvoet; de betalingen door ontwikkelingslanden aan rente en aflossingen vergeleken met de binnenkomende leningen; en de uit ontwikkelingslanden vloeiende winsten vergeleken met de binnenkomende particuliere investeringen. Dat leverde voor de ontwikkelingslanden een netto verlies op van ruim US $5,6 biljoen.
Recentelijk is een rapport verschenen van Noorse en Amerikaanse onderzoekers over hetzelfde fenomeen[11]. Zij gebruiken iets andere categorieën dan ik. Hun conclusie is dat gemeten over de periode 1980-2012 de ontwikkelingslanden een netto verlies hadden van US $16,3 biljoen.
Zeker zo belangrijk is vast te stellen dat als gevolg van de mondiale economische integratie er – economisch gezien – gesproken kan worden van een organische verbinding van iedereen met allen in deze wereld. Ons bestaan is verbonden met dat van iedereen. In die zin kun je, economisch gezien, nauwelijks spreken van de Nederlandse economie als relevante categorie. Natiestaten hebben steeds meer een kunstmatig karakter. Hun relevantie ligt vooral in het vinden van maatstaven om sommigen in te sluiten en te zien als rechthebbende op ‘onze’ welvaart, en anderen daarvan uit te sluiten.
De nuevo es nuestra
Het is niet meer dan logisch dat steeds meer mensen uit Afrika, Azië en Latijns Amerika die grenzen de facto niet erkennen. Zij zien dat hun economieën nog steeds onvoldoende kans krijgen zich te ontwikkelen. Maar ook zij hebben recht op de wereldwelvaart, dezelfde rechten als wij. Ook voor hen is de hele wereld een uitdaging. En met niet te onderschatten successen.
Ik herinner mij een interview in de jaren negentig van de vorige eeuw met een van oorsprong Mexicaanse mevrouw die al jaren in Los Angeles woonde. Dat interview stond in de Mexicaanse krant La Jornada. Zij verwees naar de versnelde latinoficatie van LA als gevolg van de grote aantallen daar wonende migranten uit Mexico en de andere Midden-Amerikaanse landen. Niet voor niets wordt de naam van die stad steeds meer op de Spaanstalige manier uitgesproken. Niet voor niets. Want zoals deze mevrouw het uitdrukte: ‘De nuevo es nuestra’. Ofwel: ‘Los Angeles is opnieuw van ons’.
Vermelde bronnen
- Walter Rodney: How Europe underdeveloped Africa (1973)
- Samir Amin: Underdevelopment and dependence in Black Africa –their historical origins and contemporary forms (1973)
- Jawaharlal Nehru: The Discovery of India: The ideology of Empire. In: Immanuel Wallerstein: The Colonial Situation (1966)
- C.B. Mamoria: Organisation and financing of Industries in India (1971)
- Karl Marx: Het kapitaal – een kritische beschouwing over de economie – Deel I (1972)
- A.G. Frank: The development of underdevelopment (1973)
- Keith Griffin: Underdevelopment in Spanish America – An interpretation (1969)
- Ernest Mandel: De theorie van Marx over de oorspronkelijke akkumulatie en de industrialisering van de derde wereld (1972)
- Christian Palloix: l’Internalisation du capital – Éléments critique (1975)
- Lou Keune: The myth of development aid In: Matti Kohonen en Francine Mestrum, ed.: Tax Justice – Putting Global Inequality on the Agenda (2009)
- Dev Kar en Guttorm Schjelderup: Financial Flows and Tax Havens: Combining to Limit the Lives of Billions of People. (2016)
Voor meer teksten van Lou Keune zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org.