Financiële bubbels, de ICT-bubbel, de huizenbubbel en straks misschien de schaliegas bubbel. Economische zeepbellen ontstaan en spatten uiteen, met een zelfde snelheid als gewone zeepbellen op een kinderfeestje. Wat is een bubbel precies? Kunnen we ze voorkomen? En: moeten we ze wel willen voorkomen? Inzichten uit de evolutietheorie en biologie werpen een verrassend nieuw licht op deze eeuwenoude problemen… Een bijdrage van Henk Verhoeven.
Kuddegedrag
Of er sprake is van een economische bubbel, is alleen achteraf vast te stellen. Opkomende en groeiende markten, nieuwe producten en diensten hebben kapitaal nodig, dat wordt verstrekt door personen of instanties die vertrouwen hebben dat deze nieuwe ontwikkelingen op termijn gaan renderen. Wanneer er massaal geïnvesteerd wordt in een nieuwe industrie, is dat niet meteen een reden om van een bubbel te spreken; achteraf kunnen we bijvoorbeeld vaststellen dat dit precies de hoeveelheid kapitaal heeft opgeleverd die nodig was om een innovatie te laten doorbreken. Pas wanneer kapitaal en de waarde van onderliggende producten en diensten uit de pas gaan lopen en de verwachtingen van waarde zich gedurende langere tijd volledig loszingt van de werkelijke waarde, mogen we van een bubbel spreken. De Hollandse tulpenmanie van 1634 tot 1637 is hier een treffend voorbeeld van. De prijzen van tulpenbollen explodeerden tot tien maal het jaarsalaris van een doorsnee vakman uit die tijd. In Haarlem werd de Semper Augustus verkocht voor 6000 gulden, de prijs van een fors grachtenpand. Net zo snel als de opkomst, was dan ook de neergang van deze bubbel.
De essentie van een bubbel is kuddegedrag. De Nobelprijswinnaar Shiller spreekt van een “sociale epidemie”. Individuen hebben altijd onvolledige kennis van de producten, markten en industrieën waarin ze investeren. Beslissingen hierover laten ze daarom over aan deskundigen of ze varen blind op wat de massa doet: “Als iedereen in X investeert, zal dit wel de juiste beslissing zijn en kan ik dat ook maar het best doen”. We rennen met z’n alleen één kant uit; de goede kant, maar misschien ook de verkeerde kant. De wereld is te complex om over elke beleggingsbeslissing volledig geïnformeerd te zijn. Kuddegedrag is daarom helaas vaak de enige optie. Naar aanleiding van de Hollandse Tulpenmanie schreef Charles Mackay in 1841 over de “Madness of Crowds”. Anderhalve eeuw later publiceerde James Surowicki over de “Wisdom of Crowds”. Mackay duidde op kuddegedrag waarbij individuen blindelings elkaars gedrag kopiëren omdat ze individuele kennis en ervaring met het onderwerp missen, waar Surowiekci wijst op beslissingen die gebaseerd zijn op geaccumuleerde of gemiddelde kennis van grote groepen onafhankelijk opererende individuen met thema’s waar ze wel goed in thuis zijn, wier gemiddelde inschattingen daarom vaak opmerkelijk overeenkomen met de werkelijke stand van zaken.
Seksuele selectie
Het idee dat processen in ecologische en economische systemen niet wezenlijk van elkaar verschillen, is niet nieuw. In beide zien we vormen van selectie, evolutie, samenwerking en concurrentie. Hun essentiële bouwstenen – genen en memen – zijn allebei vormen van informatie, die zich verrassend eenduidig gedragen. Natuurlijke selectie en seksuele selectie, komen in beide media voor en verschaffen ons een verdiept inzicht in de aard van bubbels.
Natuurlijke selectie maakt dat ijsberen wit zijn. IJsberen stammen af van bruine beren, maar een beer met een wittere kleur kan op de poolvlaktes prooien beter ongemerkt benaderen dan zijn bruine familieleden, dit zal zijn overlevings- en voortplantingskansen vergroten met als gevolg dat na verloop van tijd de hele populatie uit witte beren bestaat.
Dit proces kan nog versneld worden door seksuele selectie. Dit is de vraag welke individuen door andere ijsberen uitgekozen worden om zich mee voort te planten. Een berin die een aangeboren voorkeur heeft voor witte mannetjes, krijgt wittere nakomelingen met dus grotere overlevingskansen. Net als witheid zelf, zal na verloop van tijd de voorkeur voor witte voortplantingspartners een kenmerk zijn van de hele populatie. Een soort of familielijn die én gebruik maakt van natuurlijke selectie én van seksuele selectie zal zich sneller aan nieuwe omstandigheden aanpassen dan een soort die alleen afhankelijk is van natuurlijke selectie.
Seksuele selectie draagt echter ook risico’s in zich. De pauw is daarvan het bekendste voorbeeld. De voorouders van de pauw – toen nog gewone vogels – hadden een grotere overlevingskans wanneer die grotere en gezondere veren hadden. Vrouwtjes leerden dus die mannetjes uitkiezen met mooie, gezonde en grote veren. Dit versnelde het aanpassingsproces. Bij toeval gingen op een gegeven moment bepaalde mannetjes “frauderen”, ze hadden grotere veren dan eigenlijk noodzakelijke was voor goed vliegvermogen. Dit verhoogde niet hun kansen in de natuurlijke selectie, maar wel hun kansen in de seksuele selectie; omdat vrouwtjes inmiddels een nadrukkelijke preferentie hadden ontwikkeld voor grote veren, plantten deze mannetjes zich vaker voort, ondanks hun gelijke of zelfs mindere overlevingskansen. Op deze manier werden de veren van mannetjespauwen steeds extravaganter.
Een weg terug was er niet. Vrouwtjes namelijk die voor mannetjes met gewone veren zouden kiezen, verhogen daarmee wel de kansen van hun kroost in de strijd om door de natuurlijke selectie heen te komen, maar snijden voortplantingskansen van hun zonen de pas af. Hoewel beter aan de omstandigheden aangepast, worden ze genegeerd door andere vrouwtjes omdat die nu eenmaal vallen op extravagante mannetjes. Pas wanneer er een kritische hoeveelheid normale mannetjes en vrouwtjes met een voorkeur voor normale mannetjes zou ontstaan, heeft deze gezond-verstand-strategie kans van overleven. Statistische analyses en computersimulaties van pauwenpopulaties laten zien dat deze strategie echter nooit de vereiste kritische massa bereikt.
Gevolg hiervan is dat een soort een doodlopende weg of een eenrichtingsstraat naar extinctie is ingeslagen. De geschiedenis van de biologie wemelt van de soorten die om deze reden zijn uitgestorven. Gigantisme is hier een voorbeeld van, dit zijn soorten met zeer grote individuen (bijvoorbeeld een reuzenkrokodil van twaalf meter). Zij leven lang, hebben weinig natuurlijke vijanden en grote mannetjes winnen het in de seksuele selectie van kleinere mannetjes; allemaal factoren die in hun voordeel spreken. Maar omdat hun voortplantingssnelheid laag is, kunnen ze zich onvoldoende snel aanpassen aan veranderingen in hun omgeving; en juist op die momenten gaan ze ten onder.
De kern van seksuele selectie is dat de toetssteen van buiten naar binnen gehaald is. Bij natuurlijke selectie bepalen objectieve, externe omstandigheden overleven en voortplanting, bij seksuele selectie is het keuzecriterium een intern kenmerk van de groep of soort geworden. Seksuele selectie is een versnelling richting succes of een versnelling richting ondergang. In het positieve geval zijn natuurlijke en seksuele selectie twee elkaar versterkende krachten, in het ongunstige geval werken ze elkaar tegen of is de kracht van seksuele selectie zo sterk dat ze rechtstreeks naar de ondergang leidt. Verder zagen we dat de criteria die seksuele selectie hanteert, afgeleid zijn van de criteria van natuurlijke selectie, maar het wel vaak vereenvoudigingen daarvan betreft. Grote, gezonde en gekleurde veren zijn één van de factoren die het overleven van de pauw bepalen maar vormen zeker niet het enige criterium. Toch verwerft dit ene criterium een monopoliepositie.
Simplistische besliscriteria
Hoe herkenbaar verlopen deze processen in de mensenwereld! Is het aantal publicaties het enige en juiste kwaliteitstritium voor het niveau van een wetenschapper? Het aantal uitgedeelde bekeuringen van een politieagent? De kwartaalwinst van het afgelopen kwartaal van een CEO? Het aantal uitgereikte diploma’s van Hogeschool InHolland? Het antwoord zal duidelijk zijn. De beoordeling van zeer omvangrijke en complexe processen wordt teruggebracht naar een aantal simpele en overzichtelijke criteria, die ooit misschien een direct verbinding hadden met de essentiële kwaliteitenkenmerken van genoemde systemen, maar die na verloop van tijd hun eigen leven zijn gaan leiden. Ook toetsstenen dienen regelmatig getoetst te worden of ze nog wel voldoen aan de eisen waarvoor ze opgesteld zijn. En dat schiet er vaak bij in…
We zagen dat dit ook bij bubbels het geval is. Het criterium om aandelen, opties, kunst of huizen te kopen is niet meer gebaseerd op inhoudelijke kennis van de waarde het onderliggende product of de betreffende branche, maar enkel nog op het feit dat anderen dit aandeel ook kopen. Kuddegedrag. Of verwachtingen dat aandelen in prijs zullen stijgen en later met winst verkocht kunnen worden, is de drijvende kracht. Maar ook dan ontbreekt vaak de kennis van de fysieke en marktprocessen die het mogelijk maken het structurele fundament van de tussenliggende lucht te onderscheiden.
De Poolse filosoof en taalkundige Alfred Korzybski spreekt van : “De landkaart is niet het Gebied”. We moeten ons altijd realiseren dat de beslismodellen in ons hoofd, vereenvoudigingen van de werkelijkheid zijn. Kaart en gebied komen nooit volledig overeen; we kunnen slechts streven naar een redelijke mate van afspiegeling. De belangrijkste denkfout is te menen dat kaart en landschap wel identiek zijn, dat onze beslismodellen de werkelijkheid kopiëren.
Kwaliteit van de kaart
Kunnen we iets zeggen over de kwaliteit van de kaart (de besliscriteria) die in het economische leven gebruikt worden? Het adagium “You can’t beat the market” waar Greenspan zich achter verschool, gaat op voor de beslisprocessen die Surowiecki beschrijft. Van dagelijkse producten die we kopen en gebruiken – zoals brood, auto’s, kleding, vakanties – kunnen we individueel zeer goed de relatieve waardes inschatten. Kaart en gebied komen redelijk overeen. De prijs van deze producten kan met een gerust hart aan de vrije markt worden overgelaten. Biologen zouden zeggen dat natuurlijke selectieprocessen hier prima hun werk doen, en de markt net als het ecosysteem een stabiel evenwichtspunt vindt in het aantal en de verhoudingen tussen de aanwezige elementen (diersoorten, ruimte en voedselaanbod of producten, diensten en prijzen, producenten en consumenten).
Bij markten en producten die aan bubbels ten onder gingen, ligt dit heel anders. Prijzen worden dan niet bepaald door de fysieke kenmerken van onderliggende assets, maar door groepsgedrag en (vaak irrationele) verwachtingen over prijsstijgingen. Natuurlijke selectie is hier verdrongen door seksuele selectie; en de vermeende accuraatheid van de besliscriteria is slechts gebaseerd op illusies en wensdenken. Hier de vrije markt haar werk laat doen, biedt geen soelaas omdat de informatie waarop individuen hun beslissingen baseren onjuist is. Nobelprijswinnaar Robert Shiller pleit hierom nadrukkelijk voor ingrijpen door toezichthouders die op basis van inhoudelijke deskundigheid inschatten wanneer er (dreigende) sprake is van bubbels.
Verder moeten we bedacht zijn op een aantal manieren waarop overheden (ongewild) condities creëren die bubbels kunnen veroorzaken. Lage rentes bijvoorbeeld drijven de winsten van bedrijven kunstmatig op, wat beleggers kan verleiden te speculeren op nog verdere groei die uiteindelijk uitblijft. Verhoging van de vraag naar woningen, zou het aantal woningen moeten doen groeien. Door allerlei restricties – bouwvergunningen, bestemmingsplannen, huursubsidies, renteaftrek – nam niet het aantal woningen maar wel de prijs enorm toe, wat mensen stimuleerde te speculeren met de koop en verkoop van huizen en het aangaan van (onverantwoorde) hypotheekleningen. “Too big to fail” banken kregen een vrijbrief onbeperkt te gokken; winsten mochten ze in eigen zak steken, verliezen afwentelen op de belastingbetaler. De verkoop van giftige producten door banken, kan niet anders dan als crimineel worden getypeerd en zorgt eveneens voor plotseling instortende markten.
Al deze factoren hebben bijgedragen aan belangrijkste bubbels van de afgelopen decennia. Biologen zouden deze disfuncties steeds diagnosticeren als ondoordachte ingrepen in ecosystemen die goed in staat zijn zelf een natuurlijke balans te vinden, of dat seksuele selectie te nadrukkelijk de rol van natuurlijke selectie heeft overgenomen. Zo zien we: Soms kan het heel leerzaam zijn iemand uit een ander vak eens naar je problemen te laten kijken!
Economische bubbels zijn van alle tijden, wat kunnen we ervan leren?
Over de auteur:
Henk Verhoeven is werkzaam als docent Toegepaste Psychologie aan de Fontys Hogescholen. Afgelopen zomer publiceerde hij “Oerganisatie. De evolutie van samenwerking, van mierenhoop tot multinational” (Maven Publishing), waarin hij verschijnselen als samenwerking, moraal, economie en technologie vanuit een evolutionair perspectief benadert.
3 gedachten over “Economische bubbels en seksueleselectie”
We vergeten er een de zilver en goud bubbel.