Alan Greenspan: Goud en economische vrijheid (1966)

Alan Greenspan schreef in 1966 een helder essay over de essentie van goud. In het stuk houdt hij een pleidooi voor een gouden standaard, omdat dit de meest effectieve manier is om te voorkomen dat overheden teveel schulden maken. De voormalig centraal bankier schrijft over de disciplinerende werking van goud onder een gouden standaard, omdat het een excessieve kredietcreatie in de weg staat. Hij schrijft dat de grote depressie van de jaren dertig niet veroorzaakt is door de beperkingen die de gouden standaard oplegde, maar door een veel te ruime kredietcreatie in de jaren voorafgaand aan de crisis.

De beperking die goud oplegt aan kredietcreatie werd door beleidsmakers ten onrechte aangewezen als het probleem, zo oordeelde Greenspan. Men dacht dat iedere crisis bezworen kon worden als centrale banken maar voldoende liquiditeit beschikbaar zouden stellen aan banken. Dat blijkt op de korte termijn inderdaad te werken, maar over de langere termijn leidt het alleen maar tot meer onbalans in de economie. Hij verwijst naar de periode van 1927 tot 1929, toen de Federal Reserve met een kunstmatig lage rente probeerde het Britse pond te ondersteunen. Het gevolg was een speculatieve bubbel op de aandelenmarkt die zelfs de centrale bank niet meer onder controle kon krijgen.

Greenspan schrijft in het essay dat spaarders zonder een gouden standaard geen mogelijkheid hebben om hun vermogen te beschermen tegen inflatie. Hij waarschuwde voor het gebruik van staatsobligaties als onderpand voor nieuwe leningen, omdat dat overheden in de gelegenheid zou stellen om veel meer schulden te maken. Dat betekent dat de geldhoeveelheid sneller kan toenemen dan de hoeveelheid goederen en diensten in een economie, waardoor de koopkracht van het geld afneemt.

Spaarders die geld opzij zetten worden in dit systeem benadeeld, omdat ze voortdurend aan koopkracht inleveren. Inflatie is volgens hem een verborgen belasting, omdat het koopkracht overdraagt van de private sector naar de overheid. Het probleem van inflatie speelt vandaag de dag nog steeds, maar door de schuldenopbouw van de afgelopen vijftig jaar die mogelijk werd gemaakt door het loslaten van de goudstandaard vormt deflatie vandaag de dag een veel grotere bedreiging. Hieronder volgt het essay dat Greenspan in 1966 schreef.

Alan Greenspan: Goud en economische vrijheid (1966)

Een bijna hysterisch vijandigheid tegenover de goudstandaard is een kwestie die alle voorstanders van een grote overheid met verschillende overtuigingen verenigd. Ze lijken – misschien nog wel duidelijker en subtieler dan veel consistente verdedigers van de vrije markteconomie aan te voelen dat goud en economische vrijheid onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn en dat de gouden standaard een instrument van laissez-faire [red: een zuivere vrije markteconomie met een zo klein mogelijke rol voor de overheid] is en dat het één ook het ander vereist. Om de bron van hun vijandigheid te begrijpen, is het noodzakelijk om eerst de specifieke rol van goud in een vrije samenleving te begrijpen.

Geld is de gemeenschappelijke noemer van alle economische transacties. Het is een goed dat als een ruilmiddel dient en dat universeel aanvaardbaar is voor alle deelnemers in een ruileconomie als betaling voor hun goederen of diensten. Daardoor kan het worden gebruikt als een standaard van waarde en als een opslag van waarde, dat wil zeggen als een manier om te sparen.

Het bestaan ​​van een dergelijk goed is een voorwaarde voor een verdeling van de arbeidseconomie. Als de mensheid geen instrument van objectieve waarde had dat algemeen aanvaardbaar was als geld, dan zou ze haar toevlucht moeten nemen tot primitieve ruilhandel of gedwongen worden te leven op zelfstandige boerderijen, waarmee ze de onschatbare voordelen van specialisatie moeten laten varen. Als de mensheid geen middelen had om waarde op te slaan, dat wil zeggen om te sparen, dan zou planning of uitwisseling op de lange termijn of niet mogelijk zijn.

“Als de mensheid geen middelen had om waarde op te slaan, dat wil zeggen om te sparen, dan zou planning of uitwisseling op de lange termijn of niet mogelijk zijn.”

Welk ruilmiddel aanvaardbaar is voor alle deelnemers aan een economie wordt niet willekeurig bepaald. Ten eerste moet het ruilmiddel duurzaam zijn. In een primitieve samenleving van schamele rijkdom kan tarwe voldoende duurzaam zijn om als ruilmiddel te dienen, omdat alle uitwisselingen alleen tijdens en onmiddellijk na de oogst zouden plaatsvinden, waardoor er geen surplus van waarde overblijft om te sparen. Maar daar waar waardeopslag belangrijk is, zoals het geval is in rijkere, meer ontwikkelde samenlevingen, moet het ruilmiddel een duurzaam goed zijn, meestal een metaal.

Een metaal wordt meestal gekozen omdat het homogeen en deelbaar is: elke eenheid is hetzelfde als elke andere en het kan worden gemengd of gevormd in elke hoeveelheid. Edelstenen zijn bijvoorbeeld niet homogeen en niet deelbaar. Belangrijker nog, de grondstof die als ruilmiddel wordt gekozen, moet een luxe zijn. De menselijke verlangens naar luxe zijn onbeperkt en daarom zijn luxegoederen altijd in trek en zullen ze altijd geaccepteerd worden. Tarwe is een luxe in ondervoede beschavingen, maar niet in een welvarende samenleving. Sigaretten zouden normaal niet als geld dienen, maar ze deden dat in Europa na de Tweede Wereldoorlog, waar ze als een luxe werden beschouwd. De term ‘luxe goed’ impliceert een zekere schaarste en een hoge waarde per eenheid. Met een hoge waarde per eenheid is zo’n goed gemakkelijk draagbaar. Zo is een ounce goud bijvoorbeeld een halve ton ruw ijzer waard.

In de vroege stadia van een zich ontwikkelende geldeconomie kunnen verschillende ruilmiddelen worden gebruikt, omdat een breed scala van goederen aan de bovengenoemde voorwaarden zou voldoen. Een van de goederen zal echter geleidelijk alle andere verdringen, omdat deze op een bredere schaal geaccepteerd wordt. Voorkeuren over wat te bewaren als opslag van waarde zullen verschuiven naar het meest geaccepteerde goed, wat het op haar beurt nog meer geaccepteerd maakt. De verschuiving is progressief totdat dat goed het enige ruilmiddel wordt. Het gebruik van een enkel medium is zeer voordelig om dezelfde redenen dat een geldeconomie superieur is aan een ruileconomie: het maakt uitwisselingen mogelijk op een onberekenbaar veel grotere schaal.

Of dat enkele medium goud, zilver, schelpen, vee of tabak is, dat is afhankelijk van de context en ontwikkeling van een bepaalde economie. In feite hebben ze allemaal, op verschillende tijdstippen, dienst gedaan als ruilmiddel. Zelfs in de huidige eeuw werden twee belangrijke grondstoffen – goud en zilver – gebruikt als internationaal ruilmiddel, waarbij goud de overheersende werd.

Goud, dat zowel artistieke als functionele toepassingen kent en relatief schaars is, heeft aanzienlijke voordelen ten opzichte van alle andere ruilmiddelen. Sinds het begin van de Eerste Wereldoorlog was het vrijwel de enige internationale standaard voor handel. Als alle goederen en diensten in goud zouden moeten worden betaald, dan zouden grote betalingen moeilijk uit te voeren zijn en zou dit de omvang van de arbeids- en specialisatiegebieden van een samenleving waarschijnlijk beperken. Dus een logische uitbreiding van de creatie van een ruilmiddel is de ontwikkeling van een banksysteem met kredietinstrumenten (bankbiljetten en deposito’s) die fungeren als substituut voor, maar converteerbaar zijn in, goud.

Een vrij banksysteem op basis van goud kan krediet uitbreiden en aldus bankbiljetten (valuta) en deposito’s creëren, afhankelijk van de productie-eisen van de economie. Individuele eigenaars van goud worden door rentebetalingen ertoe aangespoord hun goud in een bank te deponeren (waartegen zij cheques kunnen opvragen). Maar aangezien het zelden voorkomt dat iedereen zijn goud tegelijkertijd willen opnemen, hoeft de bankier slechts een fractie van zijn totale deposito’s in goud als reserves te houden. Dit stelt de bankier in staat meer uit te lenen dan het bedrag van zijn gouddeposito’s (wat betekent dat hij vorderingen op goud in plaats van goud aanhoudt als zekerheid voor zijn deposito’s). Maar het aantal leningen dat hij zich kan veroorloven, is niet willekeurig. Hij moet het afmeten aan zijn reserves en aan de status van zijn beleggingen.

Wanneer banken geld lenen om productieve en winstgevende initiatieven te financieren, dan worden de leningen snel afbetaald en blijft bankkrediet algemeen beschikbaar. Maar wanneer de met bankkrediet gefinancierde initiatieven minder rendabel zijn en moeizaam afbetalen, dan merken bankiers al snel dat hun uitstaande leningen buitensporig zijn in vergelijking met hun goudreserves. Ze beginnen nieuwe leningen dan in te krimpen, meestal door hogere rentetarieven in rekening te brengen. Dit heeft de neiging om de financiering van nieuwe ondernemingen te beperken en dwingt de bestaande kredietnemers dat ze hun winstgevendheid verbeteren voordat ze krediet krijgen voor verdere expansie.

“Onder de gouden standaard dient een vrij banksysteem als de beschermer van de stabiliteit van een economie en een evenwichtige groei.”

Dus, onder de gouden standaard dient een vrij banksysteem als de beschermer van de stabiliteit van een economie en een evenwichtige groei. Wanneer goud door de meeste of alle naties als ruilmiddel wordt geaccepteerd, dient een ongehinderde vrije internationale goudstandaard om een ​​wereldwijde arbeidsdeling en de breedste internationale handel te bevorderen. Hoewel de ruileenheden (de dollar, het pond, de frank, enzovoort) van land tot land verschillen, zo lang ze allemaal in termen van goud zijn gedefinieerd fungeren de economieën van de verschillende landen als één, op voorwaarde dat er geen beperkingen zijn op handel of op het kapitaalverkeer.

Kredieten, rentetarieven en prijzen hebben de neiging vergelijkbare patronen te volgen in alle landen. Als banken bijvoorbeeld in het ene land het krediet te ruim uitbreiden, dan zullen de rentetarieven in dat land dalen en zal dat depositohouders aansporen hun goud te verplaatsen naar banken in andere landen die een hogere rente bieden. Dit zal onmiddellijk leiden tot een tekort aan bankreserves in het land met ‘soepele’ kredietverlening, waardoor de kredietvoorwaarden worden aangescherpt en de rentetarieven weer concurrerend worden.

Een volledig vrij banksysteem en een volledig consistente goudstandaard zijn tot nu toe nog niet bereikt. Maar voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog was het banksysteem in de Verenigde Staten (en in de meeste landen) gebaseerd op goud. Hoewel regeringen soms tussenbeide kwamen, was bankieren meer vrij dan gecontroleerd. Periodiek, als gevolg van een al te snelle kredietuitbreiding, leenden banken uit tot de limiet van hun goudreserves, stegen de rentetarieven scherp, werden nieuwe kredieten afgesneden en kwam de economie in een scherpe, maar kortstondige recessie. (In vergelijking met de depressies van 1920 en 1932 waren de cycli in de vooroorlogse wereld relatief mild). Het waren de beperkingen van de goudreserves die een onevenwichtige uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten stopzette, voordat deze zich kon ontwikkelen tot een soort ramp als na de Eerste Wereldoorlog. De aanpassingsperioden waren kort en de economieën herstelden snel een solide basis om de expansie te hervatten.

“Het proces van genezing werd verkeerd gediagnosticeerd als de ziekte.”

Maar het proces van genezing werd verkeerd gediagnosticeerd als de ziekte. Als een tekort aan bankreserves een neerwaartse bedrijfscyclus veroorzaakte – zo betoogden economische interventionisten – waarom dan niet een manier vinden om meer reserves aan de banken te leveren, zodat ze nooit tekort hoeven te komen! Als banken door kunnen gaan met het lenen van geld voor een onbepaalde tijd – zo werd beweerd – dan hoeft er nooit meer sprake te zijn van een inzinking in de economie.

En zo werd het Federal Reserve System in 1913 georganiseerd. Het bestond uit twaalf regionale Federal Reserve-banken die in naam eigendom waren van private bankers, maar die in feite door de overheid gesponsord, gecontroleerd en ondersteund werden. Het krediet dat deze banken verstrekken wordt in de praktijk (hoewel niet wettelijk) ondersteund door de belastende macht van de federale overheid. Technisch gezien bleven we op de gouden standaard, want individuen waren nog steeds vrij om goud te bezitten en goud bleef in gebruik als bankreserves. Maar nu, als aanvulling op goud, zou de kredietverlening door de banken van de Federal Reserve (“papieren reserves”) kunnen dienen als wettig betaalmiddel om spaarders te betalen.

Toen de economie in de Verenigde Staten in 1927 een milde fase van krimp liet zien, creëerde de Federal Reserve meer papieren reserves in de hoop eventuele tekorten aan bankreserves te voorkomen. Meer rampzalig was echter de poging van de Federal Reserve om Groot-Brittannië te helpen, die goud aan ons had verloren omdat de Bank of England weigerde de rente te laten stijgen toen de marktkrachten dat dicteerden (het was politiek onverteerbaar).

De redenering van de betrokken autoriteiten was als volgt: Als de Federal Reserve buitensporige papieren reserves naar Amerikaanse banken zou pompen, zou de rente in de Verenigde Staten dalen tot een niveau vergelijkbaar met dat in Groot-Brittannië. Dit zou ertoe bijdragen het goudverlies van Groot-Brittannië te stoppen en de politieke schaamte te voorkomen van een renteverhoging. De “Fed” slaagde. Ze stopte het goudverlies, maar vernietigde de economieën van de wereld tijdens dit proces. De overmatige kredieten die de Fed in de economie pompte vloeide over naar de aandelenmarkt, wat een spectaculaire speculatieve groei teweegbracht.

Op dat moment trachtten de ambtenaren van de Federal Reserve de overtollige reserves op dweilen en slaagden ze er uiteindelijk in de hausse af te remmen. Maar het was te laat. Tegen 1929 waren de speculatieve onevenwichtigheden zo overweldigend dat het ingrijpen van de centrale bank een scherpe versobering en een consequente demoralisatie van het ondernemersvertrouwen veroorzaakte. Als gevolg daarvan stortte de Amerikaanse economie in. Groot-Brittannië deed het nog erger, en in plaats van de volledige schok van haar eerdere dwaasheid te absorberen, verliet ze de goudstandaard volledig in 1931. Daarmee verscheurde het land wat er nog over was van de vertrouwensstructuur en veroorzaakte het een wereldwijde reeks van bankfaillissementen. De wereldeconomieën werden in de Grote Depressie van de jaren dertig gestort.

Met een logica die doet denken aan een generatie eerder, voerden etatisten [red: voorstanders van een sterke overheid] aan dat de gouden standaard grotendeels verantwoordelijk was voor het kredietdebacle dat leidde tot de Grote Depressie. Als de goudstandaard niet had bestaan – zo voerden ze aan – dan zou de stopzetting van goudbetalingen door Groot-Brittannië in 1931 niet het falen van banken over de hele wereld tot gevolg hebben gehad. (De ironie was dat we sinds 1913 niet op een gouden standaard waren, maar op wat we een “gemengde goudstandaard” zouden kunnen noemen, maar het is goud dat de schuld op zich heeft gekregen).

“Maar de weerstand tegen de goudstandaard in welke vorm dan ook – van een groeiend aantal voorstanders van de verzorgingsstaat – werd ingegeven door een veel subtieler inzicht, namelijk het besef dat de gouden standaard onverenigbaar is met chronische begrotingstekorten.”

Maar de weerstand tegen de goudstandaard in welke vorm dan ook – van een groeiend aantal voorstanders van de verzorgingsstaat – werd ingegeven door een veel subtieler inzicht, namelijk het besef dat de gouden standaard onverenigbaar is met chronische begrotingstekorten (het kenmerk van de verzorgingsstaat). Ontdaan van zijn academische jargon is de verzorgingsstaat niets meer dan een mechanisme waarmee regeringen de rijkdom van de productieve leden van een samenleving in beslag nemen om een ​​breed scala aan welvaartsprogramma’s te ondersteunen. Een aanzienlijk deel van de inbeslagname vindt plaats door belastingheffing. Maar de verzorgingsstaten erkenden snel dat, als ze de politieke macht wilden behouden, de hoeveelheid belasting moest worden beperkt en ze hun toevlucht moesten nemen tot massale overheidstekorten, dat wil zeggen dat ze geld moesten lenen door staatsobligaties uit te geven, om welvaartsuitgaven op grote schaal te kunnen financieren.

Onder een gouden standaard wordt de hoeveelheid krediet die een economie kan ondersteunen bepaald door de materiële activa van de economie, aangezien elk kredietinstrument uiteindelijk een claim is op een of ander materieel goed. Maar staatsobligaties worden niet gedekt door tastbare welvaart, slechts door de belofte van de overheid om toekomstige belastinginkomsten te betalen. Ook kunnen deze niet gemakkelijk worden geabsorbeerd door de financiële markten. Een groot aantal nieuwe staatsobligaties kan alleen tegen steeds hogere rentetarieven aan het publiek worden verkocht. Zo zijn de overheidstekorten onder een gouden standaard erg beperkt.

“Het verlaten van de gouden standaard maakte het voor etatisten mogelijk om het banksysteem te gebruiken als een middel tot een onbeperkte uitbreiding van het krediet.”

Het verlaten van de gouden standaard maakte het voor etatisten mogelijk om het banksysteem te gebruiken als een middel tot een onbeperkte uitbreiding van het krediet. Ze hebben papieren reserves gecreëerd in de vorm van staatsobligaties die banken – via een complexe reeks stappen – accepteren in plaats van materiële goederen. Ze behandelen deze alsof ze een feitelijk tegoed zijn, dat wil zeggen als het equivalent van wat voorheen een storting van goud was.

De houder van een staatsobligatie of van een bankdeposito dat is gecreëerd door een papieren reserve gelooft dat hij een geldige claim op een echt goed heeft. Maar het feit is dat er nu meer claims uitstaan ​​dan echte goederen. De wet van vraag en aanbod kan niet voor de gek worden gehouden. Naarmate de hoeveelheid geld (claims) toeneemt in verhouding tot het aanbod van materiële activa in de economie, dan moeten de prijzen uiteindelijk stijgen. Zo verliezen de winsten die worden bespaard door de productieve leden van de samenleving hun waarde in termen van goederen. Wanneer de balansen van de economie eindelijk weer gelijk zijn, dan ontdekt men dat dit waardeverlies de goederen vertegenwoordigt die door de overheid zijn gekocht voor welvaartsprogramma’s of andere doeleinden, met de geldopbrengst van staatsobligaties die worden gefinancierd door uitbreiding van het bankkrediet.

“Bij gebrek aan de gouden standaard is er geen manier om spaargeld te beschermen tegen confiscatie door inflatie.”

Bij gebrek aan de gouden standaard is er geen manier om spaargeld te beschermen tegen confiscatie door inflatie. Er is geen veilige opslag van waarde. Als dat er wel zou zijn, dan zou de overheid het bezit daarvan illegaal moeten maken, zoals dat het geval was met goud*. Als iedereen bijvoorbeeld besloot om al zijn of haar bankdeposito’s om te zetten naar zilver of koper of een ander goed, en daarna weigerde om papieren cheques te accepteren als betaling voor goederen, dan zouden bankdeposito’s hun koopkracht verliezen en zou het door de overheid gecreëerd bankkrediet waardeloos zijn als claim op goederen. Het financiële beleid van de verzorgingsstaat vereist dat de bezitters van vermogen geen mogelijkheid hebben om zichzelf te beschermen.

Dit is het armzalige geheim van de tirades van voorstanders van de verzorgingsstaat tegen goud. Tekorten maken is simpelweg een manier om rijkdom in beslag te nemen. Goud staat dit sluipende proces in de weg. Het staat als een beschermer van eigendomsrechten. Als men dit begrijpt, heeft men geen moeite om de vijandigheid van de etatisten ten opzichte van de gouden standaard te begrijpen.

Alan Greenspan

*In de Verenigde Staten werd het privé bezit van goud van 1934 verboden. Dat verbod werd in 1974 weer opgeheven, nadat er een papieren markt voor goud was geïntroduceerd.

Dit artikel verscheen eerder op Goudstandaard




Foto van Marketupdate.nl Crypto redactie
Marketupdate.nl Crypto redactie

Dagelijks op de hoogte van het crypto nieuws via marketupdate.nl

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *