In de periode van 1920 tot 1933 hield de VS vast aan een goudstandaard, waarbij papieren dollars ingewisseld konden worden tegen gouden munten met een vaste wisselkoers van $20,67 per troy ounce zuiver goud. Het goud was in feite onderdeel van het geldsysteem, omdat het in de vorm van certificaten circuleerde in het betalingsverkeer. Na de crisis van 1920-1921 werd de rente door de Federal Reserve fors verlaagd, in een poging de economie te stimuleren. Banken hanteerden een fractioneel systeem waarin de hoeveelheid dollars in omloop kon groeien, veel sneller dan de hoeveelheid goud dat als onderpand dient voor deze dollars.
Vanaf 1921 tot en met 1929 groeide de hoeveelheid dollars in omloop met 61%, omdat banken door de lage rente van de Fed steeds meer geld konden uitlenen aan bedrijven en huishoudens. De consumentenprijzen bleven in de tussentijd opmerkelijk stabiel, maar het extra geld vond al snel zijn weg richting de vastgoedsector en de aandelenmarkt. Toen de Fed de rente in een tijdsbestek van twee jaar sterk verhoogde (om de kredietcreatie af te remmen), crashte de aandelenmarkt en de huizenmarkt en kromp de geldhoeveelheid onder een sterke deflatoire druk van 1928 tot en met 1931 met ruim 30%.
Gedurende deze periode was de vraag naar geld veel groter dan het aanbod, doordat er veel oude leningen uit de voorspoedige jaren afgelost moesten worden en er nauwelijks nieuwe leningen verstrekt werden. Omdat de dollar nog steeds was gekoppeld aan goud steeg dus ook de koopkracht van goud, terwijl de prijs nog steeds was vastgesteld op $20,67 per troy ounce. Om de knellende deflatie een halt toe te roepen besloot president Roosevelt in 1933 via een 'executive order' en groot deel van het goud uit circulatie te halen. Iedereen moest zijn goud bij een filiaal van de Federal Reserve omwisselen voor papieren dollars, waarbij een vrijstelling werd gegeven voor $100 aan gouden munten (vijf troy ounce goud) en voor goud dat aangemerkt kon worden als numismatic (verzamelmunten) of als goud voor professioneel gebruik (tandartsen, juweliers enz).
Dollarbiljet van $50, inwisselbaar voor gouden munten
Nadat een grote hoeveelheid goud was binnengebracht werd de dollar gedevalueerd tot $35 per troy ounce, waarmee iedereen die had vastgehouden aan fysiek goud er opnieuw in koopkracht op vooruit ging. Door de devaluatie verloren mensen die dollars hielden aan koopkracht, terwijl iedereen die nog goud had bewaard er in koopkracht wat op vooruit ging. De prijzen corrigeerden niet meteen voor de volledige omvang van de devaluatie, omdat mensen simpelweg minder koopkracht over hielden. Vanaf 1934 handhaafde de Federal Reserve de koppeling met goud, maar dan tegen de hogere koers van $35.
Op de website NMA.org is een tabel te vinden van de goudprijs over de periode van 1850 tot en met 2011, zoals die in Londen werd vastgesteld. De tabel geeft de prijzen omgerekend naar dollars weer, waarop ook goed te zien is hoe de prijs werd gefixeerd op $20,67 in 1834 en op $35 in 1934.
Vlucht naar mijnbouwaandelen
Omdat het voor particulieren verboden werd om goud te bezitten zochten veel beleggers ook een toevlucht in aandelen van goudmijnen. Die gingen meerdere malen over de kop, terwijl de Dow Jones index bijna 90% van haar waarde verloor. Casey Research maakte er onderstaande grafiek van. Aandelen van bekende goudmijnen gingen meerdere malen over de kop, terwijl de Dow Jones bijna driekwart van haar waarde verloor.
Of aandelen van goudmijnen in deze crisis opnieuw zo hard zullen stijgen is moeilijk te zeggen. Wat dat betreft zijn de omstandigheden fundamenteel veranderd ten opzichte van de Grote Depressie. In de jaren dertig was er nog geen grootschalig aanbod van financiele producten zoals exchange-traded funds, pool accounts en opslagdiensten voor fysiek goud. Al deze alteatieven zuigen vandaag de dag een groot gedeelte van de totale 'goudvraag' op en verminderen dus de stroom van kapitaal richting mijnbouwaandelen.
Samengevat: Koopkracht van goud nam toe tijdens de Grote Depressie
Gedurende de periode van 1921 tot en met de devaluatie van de dollar in 1934 was goud een veilige haven voor spaarders en beleggers. Omdat Amerika in die tijd een goudstandaard hanteerde is de situatie van toen niet één op één te projecteren op die van de huidige crisis. Doordat goud onderdeel was van het geldsysteem bleef de prijs ervan nominaal gezien constant. In de 'Roaring Twenties' zorgde de kredietexpansie ervoor dat goud ondergewaardeerd raakte ten opzichte van de papieren dollars in circulatie. Er waren immers steeds meer claims op een hoeveelheid goud die nauwelijks veranderde. Aan het einde van deze periode van economische groei werd goud dus steeds goedkoper ten opzichte van vastgoed en aandelen, omdat veel speculatief geld richting deze beleggingscategorieen ging.
Toen de beurscrash plaatsvondt in 1929 en de geldhoeveelheid begon te krimpen werden dollars steeds schaarser en dus waardevoller. Omdat dollars en goud aan elkaar gekoppeld waren profiteerden dus ook de mensen die een deel van hun vermogen in fysiek goud bewaarden. Toen Roosevelt een groot deel van het goud confisceerde en de prijs verhoogde naar $35 gingen mensen die fysiek goud opzij hadden gezet er in koopkracht op vooruit. Dat is ook precies wat men moet verwachten van goud, behoud van koopkracht. Alleen gedurende fase waarin de 'echte' goudprijs ontdekt wordt is er een uitzonderlijk koersrendement te behalen op het bezit van goud.
Omdat valuta vandaag de dag niet meer gekoppeld zijn aan goud hoeven centrale banken ook niet meer een bepaalde goudprijs te verdedigen. Daardoor kon de prijs van goud sinds het begin van deze eeuw ongeveer vijf keer over de kop gaan in termen van euro's en dollars. Hoe de goudprijs zich in de toekomst zal ontwikkelen is nooit met zekerheid te zeggen, maar zo lang belangrijke centrale banken zoals de Federal Reserve, de Bank of England en de Bank of Japan toevlucht zoeken in geldpersfinanciering van overheidstekorten en de rente extreem laag houden is het vrijwel onvermijdelijk dat de goudprijs verder zal blijven stijgen.