Voor het eerst in de geschiedenis hanteren verschillende centrale banken een negatieve rente, een beleidsinstrument dat voor het uitbreken van de financiële crisis nog zo goed als ondenkbaar was. Het doel van dit beleid is het aanjagen van de inflatie, omdat het bij een negatieve rente aantrekkelijker is geld te lenen en te consumeren dan om het op een spaarrekening te zetten. Maar er kleven ook risico’s aan een negatieve rente, denk aan spaarders die hun geld van de bank halen en pensioenfondsen en verzekeraars die hun premies moeten verhogen omdat ze minder rendement maken op hun vermogen. Een ander risico is dat consumenten en bedrijven door de negatieve rente geld lenen voor zaken die helemaal niet rendabel zijn.
Het is voor het eerst in de monetaire geschiedenis dat er op wereldwijde schaal geëxperimenteerd wordt met een negatieve rente, maar het concept bestaat al veel langer. Marketupdate ging op onderzoek uit en ontdekte dat het eerste academische debat over dit onderwerp teruggaat tot het einde van de 19e eeuw…
Silvio Gesell
Het concept van negatieve rente is volgens economen te herleiden tot de Duitse handelaar en financieel theoreticus Silvio Gesell, die na het uitbreken van een grote economische crisis in Argentinië besloot onderzoek te doen naar de geldcirculatie in de economie. Dat bracht hem op een idee dat in wezen vergelijkbaar is met dat van negatieve rente, namelijk het belasten van spaartegoeden om de omloopsnelheid van het geld en de vraag naar goederen te stimuleren.
Gesell dacht de oplossing gevonden te hebben voor een hardnekkig probleem dat zich keer op keer aandiende in een economische crisis, namelijk de zichzelf versterkende spiraal van dalende consumentenbestedingen en dalende prijzen. Om deze negatieve spiraal te doorbreken moest er een manier gevonden worden om te voorkomen dat mensen hun geld oppotten en bestedingen gaat uitstellen.
In zijn eerste wetenschappelijke publicatie uit 1891 beschreef hij voor het eerst het concept van negatieve rente, waarbij alle bankbiljetten periodiek een nieuw stempel nodig hebben om wettig betaalmiddel te blijven. Voor het stempelen van de bankbiljetten zou dan een prijs betaald moeten worden, die een fractie is van de waarde van de bankbiljetten. Met deze stempelmethode kan er op jaarbasis bijvoorbeeld een negatieve rente van 5% in rekening worden gebracht.
Omloopsnelheid
Het uitgangspunt van Gesell is dat goederen na verloop van tijd in waarde dalen, terwijl het geld een constante waarde heeft. Dit schreef hij in een tijdperk waarin het geld in veel landen nog gekoppeld was aan goud en de prijzen over de lange termijn zeer stabiel bleven. Maar in een crisis stonden de prijzen langdurig onder druk, met als gevolg dat het voor spaarders nog aantrekkelijker wordt om geld op te potten. Een belasting op geld – zoals stempels op bankbiljetten – zou deze negatieve spiraal kunnen doorbreken, omdat sparen dan niet meer zo aantrekkelijk is. Het geld komt sneller in omloop en daarmee kan een economie, volgens de theorie van Gesell, sneller uit een crisis komen.
Het idee om bankbiljetten af te stempelen is – waarschijnlijk om praktische redenen – nooit op grote schaal toegepast. In de gevallen waar het wel werd toegepast was de implementatie niet ideaal, waardoor het concept nooit echt goed getest kon worden. De Amerikaanse staat Oregon hield in de jaren dertig een experiment met geld dat afgestempeld moest worden. Maar omdat het stempeltje niet periodiek, maar per transactie, werd gegeven werkte dit geldsysteem niet. Het geld werd opnieuw opgepot en kwam zelden in omloop.
Het afstempelen van bankbiljetten werd nooit een groot succes, maar het concept van een belasting op geld werd later met veel interesse besproken door onder andere economen als Irving Fisher en John Maynard Keynes. Zij zagen negatieve rente op spaargeld als een aanvullend instrument voor het voeren van monetair beleid. Ook Kenneth Rogoff en Willem Buiter hebben de afgelopen jaren veel geschreven over dit thema.
Bankbiljetten die periodiek afgestempeld moest worden waren de eerste vorm van negatieve rente
Negatieve rente en contant geld
Het stempelen van bankbiljetten werd geen succes, maar het concept van negatieve rente wordt door steeds meer centrale banken omarmd als manier om de inflatie en de omloopsnelheid van geld te verhogen. Zes centrale banken hanteren al een negatieve rente en het is slechts een kwestie van tijd voordat banken deze gaan doorberekenen aan de spaarders. Maar er zijn beperkingen aan de mate waarin dit beleidsinstrument toegepast kan worden.
Wordt de negatieve rente te hoog, dan zullen spaarders proberen deze te ontwijken door hun vermogen in de vorm van contant geld aan te houden. Dat is ook de reden waarom sommige economen pleiten voor het afschaffen van grote bankbiljetten of zelfs voor het verbieden van cash geld. Dat laatste is het meest effectief, maar ook het meest omstreden. Niet alleen uit het oogpunt van privacy, maar ook vanuit het oogpunt van veiligheid en risicospreiding. Als het girale betalingsverkeer om wat voor reden dan ook vastloopt, dan is er altijd nog contant geld om op terug te vallen. Zou je contant geld verbieden, dan maak je de economie extra kwetsbaar voor storingen in het elektronische betalingsverkeer.
Het thema van negatieve rente zal ons de komende jaren nog veel bezighouden, want het ziet er niet naar uit dat centrale banken als de ECB en de Bank of Japan spoedig zullen afwijken van hun beleid van extreem lage en negatieve rentes.
Lees meer:
- G4S: Contant geld nog steeds populairste betaalmiddel
- “Negatieve rente reden om meer goud te kopen”
- Warren Buffett: “Bij negatieve rente haal ik geld van de bank”
- Voormalig directeur ECB: “Negatieve rente is niet de oplossing”