Tag: gulden

  • Ook Nederlands zilveren muntgeld kende inflatie

    Sommigen denken met weemoed terug aan de tijd van de gulden, omdat de prijzen met de invoering van de euro hard zijn gestegen. Het nostalgische verlangen naar de tijd dat de gulden nog intrinsieke waarde had moet toch ook kritisch bekeken worden, want ook in die tijd werd de waarde van het geld uitgehold. Niet zo verfijnd en subtiel als dat vandaag de dag gaat, maar door simpelweg eens in de zoveel tijd de intrinsieke waarde van het muntgeld te verlagen.

    zilverguldens-teaserDe zilveren guldens en rijksdaalders die vanaf 1840 geslagen werden door achtereenvolgens Koning Willem I, Willen II en Willem III waren niet alleen veel zwaarder dan de munten die in de twintigste eeuw in omloop waren, ook hadden ze een veel hoger zilvergehalte. Los van de verzamelwaarde die deze oude guldens en rijksdaalders hebben bevatte ze ook meer dan twee keer zoveel edelmetaal als de zilveren muntstukken die na de Tweede Wereldoorlog in omloop werden gebracht.

    Devaluatie gulden

    De eerste devaluatie van het muntgeld vond plaats in 1929 onder koningin Wilhelmina. Het gewicht van de rijksdaalders en de guldens bleef gelijk, maar het zilvergehalte van de munten werd verlaagd van 94,5% naar slechts 72%. Daardoor daalde de intrinsieke waarde van het geld van het ene op het andere moment met bijna 24%, terwijl de nominale waarde gelijk bleef.

    Na de Tweede Wereldoorlog werden de zilveren munten onder Koningin Juliana een slag kleiner gemaakt. Het gewicht van een rijksdaalder ging van 25 naar 15 gram, terwijl het gewicht van de gulden van 10 naar 6,5 gram verlaagd werd. Een devaluatie van 40% voor de rijksdaalder en 35% voor de gulden!

    zilver-rijksdaalders

    Zilveren rijksdaalders werden na verloop van tijd minder waard

    zilver-guldens

    Steeds minder zilver in de gulden

    Van zilver naar nikkel

    Na 1967 werden alle guldens en rijksdaalders van nikkel gemaakt, waardoor er helemaal geen intrinsieke waarde meer overbleef. Dat was kassa voor de overheid, want het verschil tussen de productiekosten en de nominale waarde kwam ten goede aan de staatskas. In 1967 was dat 92 cent winst voor iedere gulden en 2,35 gulden winst voor iedere rijksdaalder die geslagen werd.

    Voltaire zei meer dan 200 jaar geleden al dat geld uiteindelijk terugkeert naar haar intrinsieke waarde. Dat is inderdaad het geval, want de nikkelen guldens en rijksdaalders zijn vandaag de dag zo goed als waardeloos, terwijl Nederlands zilveren muntgeld nog steeds tegen de zilverwaarde verhandeld wordt.

    hollandgold-logo

    Deze bijdrage wordt u aangeboden door Hollandgold, uw adres voor de aankoop van fysiek edelmetaal. Wilt u meer informatie over goud kopen? Neem dan contact op via [email protected] of bel +31(0)88-4688400. 

  • Column: Negatieve rente nieuw? Niet in Nederland!

    Sinds de invoering van de euro in 1999 bedroeg de gemiddelde inflatie in de eurozone en Nederland iets minder dan 2 procent per jaar. Daarmee is de ECB succesvol, immers de bank streeft naar een jaarlijkse inflatie van onder, maar dicht bij twee procent. Om de feestvreugde niet te vergallen zal ik maar niet noemen dat de totale inflatie sinds 1999 in Nederland zo’n 37 procent bedraagt. In de moderne monetaire wereld van de ECB heet dat prijsstabiliteit!?

    Maar ik dwaal af. Wat ik wilde opmerken is dat die periode van na 1999 daarmee enigszins te vergelijken is met de jaren na de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Ook toen was de inflatie laag, gemiddeld stegen de prijzen tussen 1950 en 1958 met twee procent per jaar.

    Te lage rente

    Als we die periode vergelijken met de periode 1945-1950, dan leren we een wijze les. Tussen 1945 en 1950 was de inflatie in Nederland namelijk juist zeer hoog. Waarom? Door veel te lage rente. De les is niet alleen dat langdurig te lage rente uiteindelijk tot hoge inflatie leidt, maar ook dat het een slechte zaak is als de overheden zich bemoeien met het monetaire beleid. Tussen 1945 en 1950 ging in Nederland de regering namelijk feitelijk over de rente en niet De Nederlandsche Bank (DNB). edin-mujagicToen de bank vanaf 1950 de monetaire teugels naar zich toe trok, begon de inflatie rap te dalen (dit is één van de vele redenen waarom ik in mijn boek ‘Boeiend en geboeid: een monetaire geschiedenis van Nederland sinds 1814/1816’ per saldo concludeer dat we trots kunnen zijn op onze centrale bank, ondanks alle mitsen, maren en vraagtekens die bij sommige acties van DNB te plaatsen zijn). Cruciaal voor die goede prestatie in de jaren vijftig was dat de geldhoeveelheid met iets meer dan 4 procent per jaar steeg, wat alleszins redelijk is, zeker in de wetenschap dat de reële economische groei toen hoger lag.

    Neutraal monetair beleid

    Kortom, DNB was heel goed bezig, het uitgangspunt voor DNB in die periode, onder President Holtrop, was dat het monetaire beleid neutraal moest zijn om de economie niet te verstoren. Dat beleid moest de voorwaarden scheppen voor de economie om te groeien, maar mocht geen invloed hebben op hoeveel en waar bedrijven investeren en huishoudens lenen. Dit betekende dus ook dat DNB niets moest hebben van het kunstmatig oppeppen van de economie via lage rente en veel geld in omloop brengen. Ziedaar overigens nog een wijze les. Niet dat de ECB zich iets van de monetaire geschiedenis aantrekt helaas. Wat ook een rol speelde, was de opstelling van de vakbonden die zoveel mogelijk mensen aan het werk helpen belangrijker vonden dan de loonstijgingen op te voeren. De lonen stegen minder hard dan de productiviteit. Dat zorgde inderdaad niet alleen voor veel nieuwe banen leidde, ook betekende het dat er geen inflatoire druk kwam uit die hoek.

    Oplopende inflatie

    Vanaf 1958 veranderde dat echter. Doordat inmiddels velen een baan hadden, nam het ongenoegen over de relatief trage stijging van de lonen toe. In 1958 werden de loonstijgingen gekoppeld aan de, rap stijgende, productiviteit. Daarmee kwam de naoorlogse periode van de feitelijke loonmatiging ten einde en bouwde zich in de loop van de jaren zestig inflatoire druk in de Nederlandse economie. In 1964 stegen de lonen bijvoorbeeld met bijna 15 procent (ja, 15 procent, ik ben geen komma vergeten), nadat ze een jaar eerder al flink waren geklommen. Na enige tijd werd dat zichtbaar in de inflatiecijfers, de koopkracht van de gulden. Vanaf 1967 begonnen de prijzen namelijk behoorlijk rap te stijgen. DNB veroordeelde dit beleid van de regering keer op keer. De bank waarschuwde voor de gevolgen, namelijk hogere inflatie in latere jaren (wat dus inderdaad is gebeurd, met name sinds 1967) en noemde het inflatoire beleid een gevaar voor het vertrouwen in de gulden. De bank vond dat de negatieve aspecten van inflatie niet makkelijk of zelfs helemaal niet te compenseren zijn. Om met President Holtrop te spreken: "Er bestaat geen techniek om de gevolgen van inflatie voor alle bevolkingsgroepen te compenseren. Het is onredelijk om te gaan zoeken naar ingewikkelde maatregelen om te herstellen hetgeen fout is gegaan. Voorop moet staan dat er geen fouten gemaakt moeten worden."

    Harde gulden

    Hij en zijn opvolger Jelle Zijlstra namen regelmatig een afwijkend standpunt binnen de SER, dat het monetaire beleid neutraal moest zijn, was heilig. Zij streden daarmee ook voor een harde gulden. Dit is dé les waarvan ik hoop dat DNB en Klaas Knot zich aan houden nu ze onderdeel zijn van het Europese stelsel van de centrale banken. De noodzaak dat íemand in het ECB-bestuur dit keer op keer herhaalt is vooral groot omdat dat ECB-bestuur juist daarop haaks staande opvattingen heeft. DNB bekritiseerde het beleid van de opeenvolgende regeringen. Daar bleef het echter niet bij, de bank probeerde ook tegenmaatregelen te nemen. In 1962 bepaalde DNB dat de banken hun kredietverlening met vier procent per jaar mochten uitbreiden. Met name door de invloeden vanuit het buitenland werd die norm behoorlijk overschreden.

    cover-boek-resizedKapitaalvlucht naar gulden

    In 1969 legde DNB daarom kredietverlening verder aan banden. Om de instroom van kapitaal uit het buitenland voerde de bank in 1973 zelfs een beleid van negatieve rente. Het is dus feitelijk onjuist om anno 2016 te stellen dat Nederland voor het eerst ooit te maken heeft met een negatieve rente. Wie de moeite neemt zich een beetje te verdiepen in onze monetaire geschiedenis – uiteraard spoor ik u als auteur van een boek erover dat vooral te doen – weet het beter.

    Negatieve rente werkte niet

    Die negatieve rente van DNB in 1973 mocht overigens niet baten. De permanenten inflatoire druk vanuit het buitenland en overheidsbeleid in Nederland waren te sterk. Negatieve rente werkte toen niet en dat is een overeenkomst met het heden. De negatieve rentes van de ECB werken namelijk ook niet. Er zou niets aan de hand zijn als hiervoor zou gelden ‘baat het niet, dan schaadt het niet’. Helaas geldt er eerder ‘baat het niet, dan schaadt het wél’. Nu al, maar ik vrees dat het allemaal nog veel erger zal worden in de toekomst. Waarom? Ik sluit af met de wijze woorden van een andere DNB-President, Jelle Zijlstra, die ooit zei: "Gij kent dag nog uur, maar uiteindelijk zal liquiditeitsverruiming altijd tot inflatie leiden." En als ik toch al DNB-Presidenten citeer: met de woorden van Klaas Knot, geuit bij de presentatie van mijn boek, onder toeziend oog van de portretten van zijn voorgangers als Holtrop en Zijlstra, kan ik het alleen maar volledig mee eens zijn. “Die les (verwijzend naar de uitspraak van Zijlstra) en dat nadrukkelijk onder het voetlicht brengen is zeer belangrijk. We moeten die les nooit vergeten. Het menselijk geheugen is kort, die les mag nooit vergeten worden." Hear hear.

  • 28 september 1816: de dag waarop de gulden dé Nederlandse munt werd

    De gulden. Als munt bestaat die sinds 1999 en zeker sinds 2002 niet meer in onze contreien, maar de gulden circuleerde in de lage landen eeuwenlang. Dat wil echter niet zeggen dat het eeuwenlang ook de officiële Nederlandse munteenheid is geweest.

    edin-mujagicDe gulden werd precies 200 jaar geleden op deze dag de Nederlandse nationale munt. Op 28 september 1816 trad namelijk de Muntwet van 1816 in werking. In die wet werd de gulden voor het eerst in een wet als de Nederlandse munteenheid genoemd. De wet bepaalde namelijk dat er voortaan in Nederland twee standaardmunten zouden zijn, het 1-gulden muntstuk (van zilver) en het 10-gulden muntstuk, gemaakt van goud.

    Hoewel er nog steeds allerlei verschillende munten in omloop bleven en gebruik werden als betaalmiddel, mochten de prijzen vanaf 28 september 1816 alleen maar in guldens en centen luiden en niet meer, zoals daarvoor, in schillingen, stuivers, daalders en de vele provinciale munten. Centen. Dat brengt me bij het tweede opmerkelijke bepaling in de genoemde muntwet uit 1816.

    Decimaal stelsel

    Die wet voerde ook het decimale stelsel in Nederland in. Waar één gulden daarvoor onderverdeeld was in 20 stuivers en één stuiver op zijn beurt bestond uit acht duiten, bestond één gulden vanaf 28 september 1816 uit 100 cent. Nederland was daarmee het vierde land ter wereld dat het decimale stelsel in zijn monetaire stelsel introduceerde, na Rusland, de Verenigde Staten en Frankrijk.

    Het was de muntwetgeving van dat laatste land overigens dat als voorbeeld diende voor de Nederlandse monetaire wetgeving. Nederland nam allerlei bepalingen uit de Franse wetten over, zoals het decimale stelsel. Eén bepaling nam ons land echter níet over. De keuze voor de gulden als de Nederlandse munteenheid was namelijk logisch nog voor de hand liggend.

    Franc versus gulden

    Toen het Koninkrijk der Nederlanden ontstond in 1814, koos de Koning de gulden dus als de munteenheid van het jonge land. Die keuze kan men echter ook opmerkelijk noemen. De zuidelijke Nederlanden, waar de franc in omloop was, waren veel rijker en er woonden meer mensen. Er was dus ook heel wat voor te zeggen voor de Koning, om de franc te kiezen als de munteenheid van het Koninkrijk. Wellicht dat de associatie met Frankrijk en de Franse overheersing de doorslag gegeven heeft om toch de gulden te kiezen. Het scheelde dus niet veel of de franc was de Nederlandse valuta geworden in plaats van de gulden.

    Muntwet van 1816

    De keuze voor de gulden en niet de franc en de nieuwe inrichting van het Nederlandse geldstelsel vinden we, zoals gezegd, in de Muntwet van 1816. De auteur ervan heeft dus een belangrijke rol gespeeld in de moderne monetaire geschiedenis van Nederland en het is daarom wellicht nuttig even bij hem stil te staan, namelijk Jean Henri van Swinden.

    Geboren op 8 juni 1746 in Den Haag, Van Swinden was zeer breed opgeleid. Hij studeerde onder meer natuurkunde, scheikunde, anatomie en wijsbegeerte om vervolgens te promoveren in de filosofie. Na zijn promotie ging hij als hoogleraar – hij was toen twintig jaar oud – aan de slag in Franeker (in die tijd was het Friese stadje een bekende universiteitsstad). Gedurende zijn wetenschappelijke carrière won hij meerdere prestigieuze buitenlandse prijzen voor zijn kennis. Sinds 1785 gaf hij les in onder meer wiskunde en natuurkunde in Amsterdam, aan het Athenaeum Illustre.

    In datzelfde jaar begeleidde hij de eerste volkstelling in Amsterdam, de stad waar hij ook de huisnummering invoerde en die hij vertegenwoordigde in de Vergadering der Provisionele Representanten van het Volk van Holland, een bestuursorgaan in de periode na de Franse bezetting van Nederland in 1795.

    In 1800 en 1801 zat hij in het dagelijks bestuur van de Bataafse Republiek. Na de Nederlandse onafhankelijkheid in 1814 was hij lid van de Vergadering van Notabelen, waar onder meer ook Paul Iwan Hogguer en John Hodshon, de eerste respectievelijk de tweede DNB-President, in zaten. Van Swinden van een van de weinige afgevaardigden die tegen de eerste grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden stemde.

    Van Winden was een kind van Franse vluchtelingen, waardoor we kunnen zeggen dat het feit dat we de gulden als de Nederlandse munt hadden tot de komst van de euro en niet de franc, te danken is aan een vluchteling.

    Kapstok

    Die Muntwet van 1816 is een cruciale wet in monetair opzicht voor de gulden en dus voor Nederland.  Niet alleen omdat die de gulden als de nationale munteenheid noemde maar omdat die wet het beste te zien als het kapstok voor de vele wetten op monetair gebied die in de jaren en zelfs decennia erna zouden volgen en die samen als een grote geldhervorming gezien kunnen worden.

    In 1816 werd de gulden, slechts één van de munten die in omloop waren, aangemerkt als de officiële Nederlandse valuta. Daarmee kreeg de gulden wel een bijzondere status, maar niet het alleenrecht in Nederland in omloop te zijn. Al die genoemde talloze andere munten bleven namelijk gewoon in circuleren.

    Omdat Koning Willem I orde in die monetaire chaos wilde scheppen, begon hij aan een omvangrijke operatie die uiteindelijk, maar dan hebben we het over tientallen jaren later, alleen de gulden in omloop zou laten. Het slotstuk van die hervorming was de bepaling dat de gulden uiteindelijk het enig wettig betaalmiddel in Nederland is, maar dat zou pas in 1901 gebeuren!

    Hoewel de gulden een eeuwenoude munt is en ook eeuwenlang in verschillende delen van Nederland werd gebruikt, was diezelfde gulden minder dan één eeuw lang de échte Nederlandse munteenheid, namelijk tussen 1901 en 1999.

    De eerste van die vele munten die in omloop waren in Nederland die het veld moesten ruimen door de Muntwet van 1816, was de Franse francs. Op 25 februari 1825 werd een wet aangenomen ‘omtrent het doen ophouden van den wettelijken koers der Fransche Muntspecien in de Zuidelijke Provincien des Rijks’, ofwel een wet die de oude Franse stukken per 1 januari 1826 ongeldig verklaarde. Iedereen die die munten had, moest die stukken inwisselen voor guldens of een van de provinciale munten (die waren toen een wettig betaalmiddel naast de gulden); de Franse munten zouden per januari 1826 niet meer geldig zijn in het Koninkrijk.

    Per franc kreeg men 47 ¼ cent. In de zuidelijke Nederlanden, die vijf jaar later zich zouden afscheiden en als België door zouden gaan, vond men het trouwens maar niets om de geliefde en vertrouwde franc te zien gaan en de gulden te moeten omarmen. Wat ook niet hielp bij het omarmen van de gulden in het zuiden, is dat het tegenwoordige België hoge belastingen kreeg opgelegd om de torenhoge schuld van de noordelijke Nederlanden te financieren. De gulden was een munt van het Huis van Oranje, de beeltenis van Oranjes prijkte erop, en dat Huis was niet geliefd, mede door de hoge belastingen. Men zou kunnen betogen dat de keuze voor de gulden en het buiten omloop stellen van de Franse franc een rol heeft gespeeld bij de Belgische afscheiding.

    zilverguldensbanner_155832

    De gulden werd in 200 jaar geleden ingevoerd als universeel betaalmiddel

  • Dit doet inflatie met honderd gulden

    Vandaag was de laatste dag dat u het bankbiljet van honderd gulden met het portret van Michiel de Ruyter kon omwisselen bij de Nederlandsche Bank. Circa honderd biljetten werden op het laatste moment nog ingewisseld voor het schamele bedrag van €45,38. Daarmee levert het briefje anno 2016 nog maar een fractie van de koopkracht die het een kleine vijftig jaar geleden leverde.

    Wat was honderd gulden waard in 1970?

    Hierboven ziet u het bankbiljet in kwestie, de honderd gulden met het portret van Michiel de Ruyter. We hebben het jaartal van dit bankbiljet als uitgangspunt genomen en zijn aan het rekenen geslagen. Hoeveel kon je in 1970 kopen met dit bedrag?

    Precies die vraag wordt beantwoord op de website van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. De calculator op hun site geeft aan de hand van de officiële inflatiecijfers weer hoeveel koopkracht het geld van toen had, omgerekend naar de hedendaagse prijzen.

    100gulden-inflatiecorrectie

    Honderd gulden had in 1970 evenveel koopkracht als €196,23 in 2015 (Bron: IISG)

    Gaan we uit van de officiële inflatiecijfers, dan mogen we veronderstellen dat je in 1970 met een briefje van honderd gulden evenveel kunt kopen als met €196,23 in 2015. Dat is meer dan vier keer zoveel als de €45,38 die je tot en met vandaag kon krijgen bij de Nederlandsche Bank.

    Tussen 1970 en 2015 is dus 75% van de waarde van dit bankbiljet verdampt. Ben je er echter van overtuigd dat de inflatiecijfers jarenlang structureel te laag zijn weergegeven, dan is het verlies aan koopkracht nog veel groter geweest dan die 75%.

    Waardeverlies van 95%

    Gecorrigeerd voor de inflatie heeft het briefje van honderd gulden dus veel aan koopkracht ingeleverd, maar hoe groot is het waardeverlies gemeten in grammen goud? Een korte zoektocht op het internet leert ons dat de Amerikaanse dollar eind 1970 gelijk stond aan 3,62 gulden. Een Michiel de Ruyter briefje van 100 gulden was op dat moment dus gelijk aan $27,62.

    Koppelen we dat bedrag aan de goudprijs van $36,02 per troy ounce in het jaar 1970, dan komen we aan 0,767 troy ounce goud. Rekenen we dat weer om naar grammen (1 troy ounce = 31,1 gram), dan komen we uit op een gewicht van 23,85 gram goud voor ons briefje van honderd gulden.

    Had je het briefje niet omgewisseld voor goud, maar al die jaren in een kastje gelegd en vandaag bij de Nederlandsche Bank ingewisseld, dan kreeg je daar nog maar €45,38 voor. Zou je dat bedrag willen omzetten in goud, dan kom je bij de huidige goudprijs van €38,47 per gram niet verder dan 1,18 gram.

    U leest het goed, gemeten in grammen goud is de waarde van het honderd gulden bankbiljet in de afgelopen 46 jaar met 95% gedaald. Zoals u begrijpt is prijsstabiliteit voor centrale banken een uitermate rekbaar begrip...

    NederlandscheBank

    Prijsstabiliteit is een zeer rekbaar begrip voor de Nederlandsche Bank

  • Marketupdate lezers willen terug naar de gulden?

    We moeten eerlijk zeggen dat we enigszins verbaasd waren over de uitslag van de poll van afgelopen week. Twee derde van de Marketupdate lezers gaf namelijk aan terug te willen naar de gulden. Slechts 26% liet weten de euro te willen houden, terwijl 6% nog geen oordeel kon vormen ten aanzien van deze peiling. Slechts 101 mensen namen de moeite om een keuze te maken. Ondanks dat lage aantal spreken de resultaten voor zich. Hoewel Marketupdate probeert de voordelen van de euro goed over het voetlicht te brengen heerst er bij de lezers een overwegend negatief beeld over de euro. Althans, negatiever dan het beeld dat men nog heeft van de gulden…

    Kieskompas hield eerder een soortgelijke enquête, waaruit bleek dat driekwart van de respondenten de euro wenst te houden.

    terug-naar-de-gulden

  • Poll: Wilt u terug naar de gulden?

    Lage economische groei, een hoge werkloosheid in de periferie van de Eurozone en een fixatie op maximaal 3% begrotingstekort. Het hoort allemaal bij het aanpassingsproces dat de Europese munt van de burger en de politiek verlangt. Moeten we dat eigenlijk wel willen? Of zijn we beter af als we terugkeren naar een soevereine munt die we zelf kunnen beheren?

    Volgens een peiling van Kieskompas wil driekwart van de Nederlanders de euro houden. Wat is uw mening: Terug naar de gulden of toch bij de euro blijven?

    [polldaddy poll=8076777]

    Moeten we terug naar de gulden?

    Moeten we terug naar de gulden? (Afbeelding via Xandernieuws)