Tag: lou keune

  • Column: Patriottisme, welvaart en migranten

    Column: Patriottisme, welvaart en migranten

    Zelfs in kringen van de PvdA leeft een gevoel van patriottisme. Mensen behoren trots te zijn op hun Nederlanderschap, er wordt gesproken over Nederlandse waarden en normen, mensen van buitenlandse komaf moeten zich aanpassen aan ‘onze’ waarden en normen. En als je hier wilt blijven wonen en werken dan moet je een soort examen afleggen. Dat examen gaat niet alleen over de Nederlandse taal, ook over de vaderlandse geschiedenis, je moet het Wilhelmus kunnen zingen, en natuurlijk ook respect tonen voor het homohuwelijk en andere verworvenheden. Dat alles wordt dan dikwijls samengevat met de uitdrukking ’de Nederlandse identiteit’.

    Daarmee lijkt de Nederlandse staat, en daarachter de Nederlandse bevolking een instrument in handen te hebben om onderscheid te maken tussen ‘zij’ en ‘wij’. ’Wij’ zijn natuurlijk beter, ‘zij’ minder. Er gaat een gevoel van superioriteit verscholen achter deze manier van maken van onderscheid. Dat doet denken aan het ontstaan van het ‘blanke’ racisme in de 17e en 18e eeuw: je definieert de ander als inferieur, aan de hand van zelf omschreven maatstaven, bijvoorbeeld huidskleur of godsdienst, en dan mag je die ander ook behandelen als iemand met minder kwaliteiten en minder rechten. En dus koloniseren.

    Kindheidsoptocht

    Dat werd vroeger al op allerlei manieren gesocialiseerd, ook hier in Nederland. Uit mijn kindertijd in de jaren veertig van de vorige eeuw herinner ik mij het fenomeen van de rooms-katholieke Kindheidsoptochten. Die waren onderdeel van speciale aan de missie gewijde weken waarin onze verantwoordelijkheid voor de mensen in Afrika, Azië en Amerika gepredikt werd.

    Wij verkleedden ons als kinderen uit die streken. In zo’n optocht zag je schoolkinderen verkleed als Chineesje, als Japannertje, als Afrikaantje, als Indiaantje (heel populair). Die ‘andere’ kinderen waren zielig want heiden en arm. Voor hen en hun bekering moest gezorgd worden, wij waren de beteren en verantwoordelijk voor hun verheffing. En dus werden onze missionarissen op allerlei manieren gesteund. Met deze Kindheidsoptochten maar ook met fancy fairs, speciale missen, collectes, missiebusjes, en nog meer acties om steun te verwerven en geld in te zamelen.

    Ik wil dat alles niet zo maar wegzetten als propaganda en uitdrukking van racisme. Er waren ook gevoelens van solidariteit en van opoffering, mensen en in het bijzonder de missionarissen hadden het beste voor met die ‘heidenen’. Maar dat daarmee een breed spectrum van interventies in die ‘verre streken’ werd gelegitimeerd, inclusief de gewapende onderwerping van vele volkeren en het uitroeien van onaanvaardbaar geachte gedachten en culturele praktijken, daar werd niet over gesproken.

    ‘Waar de blanke top der duinen’

    Natuurlijk, als ik Lodewijk Asscher lees over patriottisme dan ga ik ervan uit dat hij zich verre wil houden van racistische gevoelens en opvattingen en gedragingen. Het gaat hem erom dat je best trots mag zijn op je vaderland. Dat neemt niet weg dat dat lied op allerlei manieren gezongen wordt, waarbij ’wij’ nogal eens tot superieur verklaard worden, en dus anderen tot inferieur. Voor het maken van de daarvoor noodzakelijke onderscheidingen worden verschillende termen gebruikt, als buitenlanders, allochtonen, mensen met een niet-Nederlandse achtergrond. Ook ik ben, vrees ik, besmet met dit virus. Want hoe kan het nou dat de laatste dagen het aloude patriottistische lied ‘Waar de blanke top der duinen schittert in de zonnegloed’ dat ik vroeger op de lagere school heb geleerd, door mijn kop loopt? Daar moet toch een trigger voor zijn? Hoe dan ook, het verbaast mij hoe gemakkelijk er opeens gesproken wordt over de Nederlandse identiteit. Dat spreken gaat verder dan alleen maar het zingen van André Hazes lied ‘Nederland, o Nederland, wij worden kampioen’. Het krijgt een steeds ernstiger ondertoon. En die ernst komt tegenwoordig zelfs op allerlei drastische manieren tot uitdrukking, zoals het weren van asielzoekers, het beschadigen van moskeeën, uitingen van haat, tot zelfs het bedreigen en beschieten van mensen met andere kleuren en opvattingen. ‘Zij’ moeten worden als ‘wij’, en anders .... Of nog radicaler: ‘zij’ zijn anders, en hebben dus geen rechten. ‘Wij’, aldus sommigen in deze kringen, komen voort uit de ‘joodschristelijke’ cultuur en geschiedenis, ‘zij’ niet. Ik vind weinig christelijks aan veel van deze vertogen. Ik denk dat als Jezus van Nazareth nu hier zou rondlopen, hij de eerste zou zijn om dat zelfprijzend en ahistorisch ideaalbeeld van christelijkheid met zweep en al uit het publieke domein te verjagen. En dat zou hij ook doen met terugwerkende kracht. Wat zou hij gevonden hebben van bijvoorbeeld de ‘politionele’ acties van de Nederlandse staat in het vroegere Nederlands Oost-Indië in de jaren veertig van de vorige eeuw, of van de Atjeh oorlog in de 19e eeuw, of de slavenhandel, en de slavenhouders in het voormalige West-Indië? Nu niet bepaald christelijk. De trots op Nederland is op de keper beschouwd een zeer eenzijdig beeld van de werkelijkheid.

    Economische rechten

    Tot de rechten die ‘hen’ betwist worden behoren in ieder geval de economische rechten. Je hoort dikwijls het argument dat ‘wij’ die welvaart van nu hebben opgebouwd en daarom de eersten zijn die daarop recht hebben. Is dat zo, hebben ‘wij’ dat gedaan? Ongetwijfeld zijn er vele Nederlanders geweest die hard gewerkt hebben om vele goederen en diensten en voorzieningen voort te brengen. Menig metselaar heeft daar een structurele rugpijn aan overgehouden, veel mijnwerkers hebben stoflongen opgelopen, veel stratenmakers hun knieën verruïneerd, vele hardwerkende boeren en boerinnen gezorgd voor eten en drinken, vele verpleegkundigen zich ingezet voor de gezondheid van anderen, vele bakkers ons brood gebakken. De welvaart van nu is aan hen te danken. Maar, in hoeverre? Alleen aan hen? Alleen aan ‘ons’?

    Kolonialisme

    Dat wat wij als onze welvaart beschouwen is ook gegrondvest op de onttrekking van geld, grondstoffen en voedingsmiddelen, mineralen en edelmetalen, en half- en eindfabrikaten uit heel de wereld. Kijk alleen maar eens naar ons moderne voedsel en onze kleding, waar komen die vandaan? In belangrijke mate uit wat vroeger ‘verre streken’ werden genoemd. Heel onze Nederlandse en Europese geschiedenis is doordrenkt van interventies in samenlevingen buiten Europa die de economieën van die landen in verregaande mate afhankelijk hebben gemaakt van ‘onze’ economieën. Het is verheugend dat er weer actiegroepen zijn in Nederland die bijvoorbeeld wijzen op de betekenis van slavenhandelaars en slavenhouders in de Nederlandse geschiedenis. En ook verheugend is het hernieuwde debat over de naoorlogse ‘politionele acties’(eufemisme voor een koloniale oorlog). kolonialismeDikwijls wordt gedacht dat toen de eerste ontmoetingen plaatsvonden tussen Europa en Afrika, Azië en Amerika, Europa verder ontwikkeld was dan die andere volkeren en streken. Niets is minder waar. Neem Afrika. Dat was zoals Walter Rodney[1] dat noemt een normaal gebied waar qua welvaart ook sprake was van ongelijke ontwikkelingen, ongelijk in de tijd en naar streken. Samir Amin[2] bevestigt dit, volgens hem maakten Afrikaanse volkeren toen eigen autonome ontwikkelingen door, het ene welvarender dan het andere, net als in Europa. In die voor-koloniale periode waren er ook al handelsrelaties tussen delen van Afrika en Europa, zij het niet zo intensief als tegenwoordig. De eerste premier van India, Jawaharlal Nehru[3], heeft het ironiserend over ‘de ontdekking van India’, alsof dat gebied pas bestond toen de Britten zich daar meester van maakten. Hij wijst er op dat geschiedenis bijna altijd geschreven is door de overwinnaars en veroveraars. India was in die tijd van eerste grootschalige ontmoetingen met Europa een rijk geschakeerd gebied dat alle kentekenen vertoonde van zowel primitiviteit als van hoogstaande culturen. Mamoria[4] beschrijft onder anderen de textielmanufacturen die al bestonden vóór de Britse kolonisatie, en die door diezelfde Britten om zeep werden geholpen ten gunste van de opkomende textielindustrie in Engeland.

    Barbaarsheden

    Van de dikwijls zeer gewelddadige ontmoetingen tussen Hollanders en de volkeren van voormalig Nederlands Oost-Indië getuigen vele documenten. De Hollanders waren tuk op de schatten uit de Oriënt, waaronder de specerijen. Er zijn vele verhalen van moordpartijen en van vernietigingen van woongebieden. Thomas S. Raffles, aangehaald door Karl Marx[5], heeft het over ‘een niet te overtreffen beeld van verraad, omkoperij, sluipmoord en laagheid’. Marx citeert ook W. Howitt: ‘De barbaarsheden en de goddeloze gruweldaden van het zogenaamde Christelijke ras in ieder deel van de wereld en tegen ieder volk dat zij konden onderwerpen, vinden hun weerga niet in enig tijdperk van de wereldgeschiedenis en bij welk ras ook, ook al is het nog zo wild en onbeschaafd, onbarmhartig en schaamteloos.’ Dat kan ook gezegd worden van de gebieden die na de ‘ontdekking’ door Europa Amerika werden genoemd. aseh-warIn eerste instantie leidden de grootschalige bemoeienissen vanuit Europa met de ‘vreemde’ volkeren niet tot verregaande onderwerping en koloniale verhoudingen. Het ging o.a. de Nederlanders om roof en om lucratieve handel, waaronder de slavenhandel. Geleidelijk aan werden die gebieden herordend tot koloniale wingewesten waarbij de economieën onderworpen werden aan de belangen van de koloniale mogendheden. De ontwikkeling van het op dwangarbeid gebaseerde Cultuurstelsel op Java is een van de beruchtste voorbeelden. Vele voorbeelden kennen wij ook van de andere gebieden. Zij werden steeds meer gedefinieerd als gebieden waar grondstoffen en voedingsmiddelen werden verbouwd, mijnen minerale grondstoffen leverden, en producten uit de koloniale mogendheden afzetgebieden vonden. Mamoria beschrijft dit voor India: Boeren werden gedwongen, via o.a. belastingheffingen, om katoen als cashcrop te verbouwen voor Engeland, ten koste van de eigen voedselvoorziening. Tegelijkertijd werden de in India bestaande manufacturen kapot belast, ten gunste van de import van Engelse textiel en andere producten.

    Ontwikkeling van de onderontwikkeling

    Wat waren de gevolgen van deze ‘ontwikkeling van de onderontwikkeling’ (A.G. Frank[6])? Nu niet bepaald positief, althans voor de volkeren van Afrika, Azië en Amerika. Keith Griffin[7] beschrijft diverse voorbeelden: Vernietiging van scheepsbouw, metaalbewerking en textielproductie op Java, de afbraak van Malakka als voor die tijd belangrijkste handelscentrum in Zuidoost Azië. De gemiddelde jaarlijkse rijstconsumptie op Java en Madoera daalde van 114 kilo in 1856-70 naar 89 in 1940. De industrie in India ging snel achteruit als gevolg van het beleid van de-industrialisatie. Reële lonen daalden met tientallen procenten. In Afrika werden samenlevingen door de slavenhandel volledig overhoop gehaald. De beste, gezonde krachten werden geroofd en daarmee onttrokken aan de mogelijkheden van verdere ontwikkeling. In verschillende gebieden was dan ook sprake van ontvolking. En grote gebieden met de beste gronden werden onttrokken aan de volkslandbouw. Van Algerije laten gegevens voorbeelden zien van de achteruitgang in volkslandbouw en veeteelt. Zo daalde de per capita output van inlandse voortbrenging van granen van gemiddeld 1.000 kg per capita in 1863 naar 202 kg per capita in 1954. De bevolking van Congo daalde in 40 jaar met zo’n 50%, aldus Griffin. In Zuidwest Afrika werd het volk van de Herreros bijna volledig uitgeroeid. De bevolking van Mexico daalde in enkele decennia van 13 miljoen naar 2 miljoen. Colin Clark, aangehaald door Griffin, schatte dat in 1500 de oorspronkelijke bevolking van Amerika zo’n 40 miljoen mensen omvatte. Daarvan waren er in 1650 nog zo’n 12 miljoen over. Overgrote delen van Azië, Afrika en Amerika werden gekoloniseerd en gericht op de Europese economieën. Tekenend voor de Europese mentaliteit was de Conferentie van Berlijn (1884/1885), gedurende welke Afrika ‘eerlijk’ werd verdeeld onder de Europese mogendheden, met dikwijls kaarsrechte lijnen die bestaande volkenkundige territoria doorkruisten en opsplitsten. De gevolgen daarvan zijn nu nog zichtbaar. Overigens herhaalden Frankrijk en Engeland begin van de twintigste eeuw dat kunstje in het Midden-Oosten, met de bekende gevolgen.

    Kongokonferenz

    Conferentie van Berlijn

    Nieuwe wereldeconomie

    Zo ontwikkelde zich een nieuwe wereldeconomie waarbij volkeren van heel de wereld op een organische wijze met Europa werden verbonden. En dat alles gericht op de belangen van laatstgenoemde: verkrijgen van goedkope grondstoffen, voedingsmiddelen, mineralen en edelmetalen, half- en eindfabrikaten, goedkope arbeidskrachten en grond, afzetgebieden voor Europese producten, en gebieden waar Europese ondernemingen, al dan niet in samenwerking met vorstenhuizen als die van Engeland, België en Nederland grote winsten konden behalen. Ernest Mandel[8] schat op basis van verschillende bronnen dat de in die gebieden door Europese ondernemingen en overheden in de periode 1500 tot 1750 behaalde winsten meer bedroegen dan de waarde van het totale belegde kapitaal in alle Europese industriële ondernemingen omstreeks 1800. Deze winsten zijn van beslissende betekenis geweest voor de zich in Europa ontwikkelende industriële revolutie inclusief de aanleg van infrastructurele voorzieningen als wegen, spoorwegen, kanalen en havens.

    Internationalisatie

    Na de Tweede Wereldoorlog veranderde het karakter van de onderlinge verwevenheid. Allereerst door het fenomeen van de onafhankelijkheidsbewegingen: vele landen wisten hun staatkundige onafhankelijkheid te verwerven. Tegelijkertijd ontwikkelden zich op wereldniveau monopolies en oligopolies die al dan niet gesteund door o.a. de Europese overheden een dominante positie wisten te verwerven in producties, handel, en financiering. Er ontwikkelde zich een internationalisatie van kapitaal (term ontleend aan Christian Palloix[9]) waarbij producties internationaal worden georganiseerd, eindproducten meestal bestaan uit onderdelen voortgebracht in verschillende landen. Daardoor worden de verschillende economieën nog meer met elkaar verbonden. Dit wordt versterkt door de mondialisering van de kapitaals- en arbeidsmarkten. De facto verdwijnen nationale economieën, opgegaan in de wereldeconomie. En dat alles geleid door het principe van maximalisatie van winsten en vermogens ten koste van onderbetaalde werkers, van ernstig gehavende natuur en milieu, en van staten die in onderlinge concurrentie zijn verwikkeld om met zo laag mogelijke belastingen en profijtelijke arbeids- en milieucondities ondernemingen te begunstigen.

    Omgekeerde ontwikkelingshulp

    Deze nieuwe mondiale economische structuur is zeer profijtelijk voor Europa en andere rijke landen. Ik heb zelf op verschillende momenten onderzoek gedaan naar de financiële stromen tussen de ontwikkelingslanden en de rest van de wereld, ofwel de omgekeerde ontwikkelingshulp. Laatstelijk over de periode 1980-200610. Ik heb daarbij gekeken naar de volgende categorieën: de verslechtering van de ruilvoet; de betalingen door ontwikkelingslanden aan rente en aflossingen vergeleken met de binnenkomende leningen; en de uit ontwikkelingslanden vloeiende winsten vergeleken met de binnenkomende particuliere investeringen. Dat leverde voor de ontwikkelingslanden een netto verlies op van ruim US $5,6 biljoen. Recentelijk is een rapport verschenen van Noorse en Amerikaanse onderzoekers over hetzelfde fenomeen[11]. Zij gebruiken iets andere categorieën dan ik. Hun conclusie is dat gemeten over de periode 1980-2012 de ontwikkelingslanden een netto verlies hadden van US $16,3 biljoen. Zeker zo belangrijk is vast te stellen dat als gevolg van de mondiale economische integratie er - economisch gezien - gesproken kan worden van een organische verbinding van iedereen met allen in deze wereld. Ons bestaan is verbonden met dat van iedereen. In die zin kun je, economisch gezien, nauwelijks spreken van de Nederlandse economie als relevante categorie. Natiestaten hebben steeds meer een kunstmatig karakter. Hun relevantie ligt vooral in het vinden van maatstaven om sommigen in te sluiten en te zien als rechthebbende op ‘onze’ welvaart, en anderen daarvan uit te sluiten.

    De nuevo es nuestra

    Het is niet meer dan logisch dat steeds meer mensen uit Afrika, Azië en Latijns Amerika die grenzen de facto niet erkennen. Zij zien dat hun economieën nog steeds onvoldoende kans krijgen zich te ontwikkelen. Maar ook zij hebben recht op de wereldwelvaart, dezelfde rechten als wij. Ook voor hen is de hele wereld een uitdaging. En met niet te onderschatten successen. Ik herinner mij een interview in de jaren negentig van de vorige eeuw met een van oorsprong Mexicaanse mevrouw die al jaren in Los Angeles woonde. Dat interview stond in de Mexicaanse krant La Jornada. Zij verwees naar de versnelde latinoficatie van LA als gevolg van de grote aantallen daar wonende migranten uit Mexico en de andere Midden-Amerikaanse landen. Niet voor niets wordt de naam van die stad steeds meer op de Spaanstalige manier uitgesproken. Niet voor niets. Want zoals deze mevrouw het uitdrukte: ‘De nuevo es nuestra’. Ofwel: ‘Los Angeles is opnieuw van ons’. Vermelde bronnen
    1. Walter Rodney: How Europe underdeveloped Africa (1973)
    2. Samir Amin: Underdevelopment and dependence in Black Africa –their historical origins and contemporary forms (1973)
    3. Jawaharlal Nehru: The Discovery of India: The ideology of Empire. In: Immanuel Wallerstein: The Colonial Situation (1966)
    4. C.B. Mamoria: Organisation and financing of Industries in India (1971)
    5. Karl Marx: Het kapitaal – een kritische beschouwing over de economie - Deel I (1972)
    6. A.G. Frank: The development of underdevelopment (1973)
    7. Keith Griffin: Underdevelopment in Spanish America – An interpretation (1969)
    8. Ernest Mandel: De theorie van Marx over de oorspronkelijke akkumulatie en de industrialisering van de derde wereld (1972)
    9. Christian Palloix: l’Internalisation du capital – Éléments critique (1975)
    10. Lou Keune: The myth of development aid In: Matti Kohonen en Francine Mestrum, ed.: Tax Justice - Putting Global Inequality on the Agenda (2009)
    11. Dev Kar en Guttorm Schjelderup: Financial Flows and Tax Havens: Combining to Limit the Lives of Billions of People. (2016)
    Voor meer teksten van Lou Keune zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org.

  • Transitie: Onze welvaart van morgen

    Het zal er toch eens van moeten komen. De economie zal door andere principes en belangen geleid moeten worden dan door winstmaximalisatie en geopolitieke kapitaalbelangen. De crises van natuur en milieu bedreigen de mensheid al op korte termijn, om te beginnen in veel gebieden die tot de zogenoemde ontwikkelingslanden worden gerekend. En dat bovenop de bedreigingen die de mensen zich zelf en elkaar aandoen, en die bijvoorbeeld in grootschalige armoede en ongelijkheid, en in migratie en oorlogen tot uitdrukking komen.

    Er ligt een agenda te wachten, een agenda van vele kleinschalige en grootschalige veranderingen in de inrichting van ieders leven en de samenleving als geheel. Blijft het bij die agenda, dan wordt het leven ondraaglijk. Er zal een overgang moeten plaatsvinden naar een sociaal-ecologische orde. Het gaat om niet minder dan systemische veranderingen, veranderingen van de heersende maatschappelijke en ecologische systemen. En dat wordt transitie genoemd.

    barrez-transitieVerscheidenheid en samenhang

    Zie daar het hoofdthema van het nieuwste boek van Dirk Barrez. Barrez is in Vlaanderen maar ook in Nederland een hoog gewaardeerde onderzoeker en activist met een lange staat van dienst. Voor het grote publiek is hij nog betrekkelijk onbekend. Zeker in de kringen van mensen die gepreoccupeerd zijn met de grote sociale en ecologische vraagstukken is hij een belangrijke inspirator. Zijn nieuwe en toegankelijke boek is getiteld: Transitie – Onze welvaart van morgen (Leuven-Heverlee, Pala VZW en Pelckmans Pro, 2016) Daarin worden die vraagstukken nog eens goed uiteen gezet. Voor veel ‘kenners’ zal het boek voor zover het gaat om de beschrijving en analyse van die vraagstukken niet veel nieuws bevatten. Dat maakt dit boek niet minder waardevol.

    Typisch Barrez is dat hij met zijn haast encyclopedische kennis en ervaring zowel de verscheidenheid als de samenhang van de vraagstukken laat zien. Hij stelt zich op het standpunt dat het niet gaat om vooral dít of dát probleem. Niet alleen om het klimaat, of de ongelijkheid, of de biodiversiteit, of welk vraagstuk dan ook. Het gaat om al deze vraagstukken tegelijkertijd. En dat dan in onderlinge samenhang.

    Het klimaat probleem bijvoorbeeld bevat voorbeelden van die samenhang. Het is vooral en acuut bedreigend voor de armere sociale lagen, de rijken zullen zich wel weten te redden. En dat terwijl de rijken de eerst verantwoordelijken zijn voor datzelfde klimaatprobleem, door hun decennialange hoge en dus levensgevaarlijke productie en consumptie. Zo is dit ecologische probleem, het klimaat, verbonden met de sociale ongelijkheid. Dit is maar een van de vele voorbeelden van samenhang tussen ecologische en sociale vraagstukken. Deze manier van beschrijven en analyseren is zeer te waarderen. Hooguit zou je erop kunnen wijzen dat hij sommige vraagstukken te weinig aandacht geeft. Bijvoorbeeld het vraagstuk van de dominante en door winststreven geleide private geldcreatie en de diepgaande monetaire instabiliteit die daarvan het gevolg is. Maar dat houd je altijd.

    Exemplarische benadering

    Die veelkoppige en integratieve benadering stelt volgens hem, en terecht, eisen aan de wijze waarop de transitie naar die andere economische orde moet worden aangepakt. Zo bepleit hij dat bij de aanpak van het klimaat steeds gezocht wordt naar de positieve effecten die die aanpak kan hebben voor andere vraagstukken. Hij bepleit een benadering die ik in navolging van Paolo Freire[1] en Harrie Coenen[2] een exemplarische benadering zou noemen. Kijk steeds naar de mogelijke samenhang, en probeer bij een meer specifieke aanpak, in dit geval beperking van de CO2 uitstoot, die doorkoppeling naar de andere vraagstukken te leggen. Een belangrijke reden daarvoor is, ook volgens Barrez, dat je niet alles tegelijk kunt doen, bijvoorbeeld om reden van financiële beperkingen.

    Voorzorgprincipe

    Wat mij ook bevalt in dit boek, is dat hij erkent dat niet steeds duidelijk is wat je aan een specifiek probleem kunt en moet doen, bijvoorbeeld omdat de kennis en het bewustzijn hiervan nog tekort schieten. Maar, is zijn devies, dat is geen reden om te gaan stilzitten. Doe in ieder geval dat waar je wel de kennis en middelen voor hebt, en laat dat dan zo positief mogelijk doorwerken naar de rest. Hij ontpopt zich als criticaster van de veel voorkomende escapistische conclusie: ‘Meer onderzoek is vereist’.

    Iets vergelijkbaars vindt hij ook ten aanzien van vraagstukken waarvan wij niet zeker zijn of zij werkelijk zo schadelijk kunnen of zullen zijn als sommigen denken. Hij stelt zich op het standpunt van het voorzorgprincipe. Toegepast op het klimaatprobleem, bijvoorbeeld over de maximaal toegestane gemiddelde temperatuurstijging: 1,5 of 2 graden, betekent dit dat je erkent dat er niet een definitief oordeel vaststaat maar dat je niet het risico mag lopen dat de nog ernstiger variant werkelijkheid wordt. Ook bepleit Barrez niet te wachten op internationale akkoorden.

    Yes, we can

    Zijn boek leest als een doorwrocht pleidooi om de ernst van de sociale en ecologische bedreigingen te erkennen, en dus eens serieus aan de slag te gaan. Ga werken aan die transitie. Hij onderzoekt daarbij verschillende vragen. Hij laat ons op vele plaatsen zien wat er gedaan zal moeten worden en hoe dat te doen. Hij is een echte operationaliseerder. Want, stelt hij, er is al heel veel bekend, en ook zijn er al veel positieve ervaringen, hoewel meestal kleinschalig, die als experimenten voor een grootschaliger aanpak gezien kunnen worden. Hij is duidelijk advocaat van het devies Yes, we can.

    Succesvolle ‘oude’ sociale bewegingen

    In het verlengde van deze vaststelling ligt natuurlijk de vraag hoe het komt dat er nog zo weinig gebeurt. Waarom wordt die urgentie en ook de mogelijkheden om er iets aan te doen zo weinig erkend? Bij de beantwoording van die vraag verwijst Barrez naar de diepgaande veranderingen die hebben plaatsgevonden sinds de Tweede Wereldoorlog bij de vestiging en uitbouw van de welvaartsstaat. Daar is hij terecht zeer van onder de indruk, ondanks dat hij daarbij ook kritische kanttekeningen plaatst, bijvoorbeeld de ecologische schaden die Aarde en de wereldsamenleving hebben opgelopen. Waar het hem vooral om gaat is dat die periode laat zien welke prestaties geleverd zijn. Waarom zou iets vergelijkbaars niet nu weer praktijk worden? Bij de beantwoording van die vraag legt hij een verbinding met de ontwikkeling en uitgroei van diverse ‘oude’ en brede sociale bewegingen als de vakbonden, boerenorganisaties, de coöperatieve beweging, woningcorporaties en veel meer, gedragen door grote aantallen actieve deelnemers. Die brede bewegingen vonden ook hun vertalingen op politiek niveau, dus in de overheden.

    De overheid

    En daarmee komt hij op een tweede beslissende punt. Het doorvoeren van systemische veranderingen kan niet zonder dat er regelend wordt opgetreden in de vorm van wetten en andere vormen van regulering. Er zal ook aan planning gedaan moeten worden, emergentie denken (zo noemt hij dat) is onvoldoende. Zonder de overheden lukt het niet. Barrez wil de rol van het bedrijfsleven niet minimaliseren. Ook de bedrijven hebben een enorme verantwoordelijkheid. Maar hun beleidsvrijheid moet wat hem betreft duidelijk worden ingeperkt door staatsoptreden, de overheden zullen de kaders moeten vaststellen waarbinnen de bedrijven functioneren. En zelfs zal de overheid op verschillende gebieden ook de uitvoerende macht en kracht tot zich moeten houden of verwerven. Voorkomen moet worden dat het bedrijfsleven opnieuw gaat domineren en de samenleving en aarde ondergeschikt maakt aan specifieke bedrijfsbelangen. In dat verband wijst hij ook op de innovatieve kracht van overheden. Hij noemt daarvoor verschillende voorbeelden. Zo is de ‘digitale revolutie’ allereerst te danken aan initiatieven en financiering van overheden. Als gezegd kan volgens Barrez een strategie van transitie pas echt slagen, en dus systemisch worden als de staat afdwingbare regels vastlegt. En ook zijn slechts overheden in staat om de noodzakelijke omvangrijke en ingrijpende interventies te financieren. Zonder de staat geen New New Deal.

    Nieuwe bewegingen te weinig effectief

    En daarmee komt hij op een misschien voor velen actief in de nieuwe sociale en ecologische bewegingen gevoelig punt. Dat is dat de maatschappelijke weerklank van de inzet van die bewegingen nog zeer beperkt is. En dat heeft er dan mee te maken dat nogal wat ecologische en sociale initiatieven zich beperken tot allerlei concrete casussen, bijvoorbeeld het plaatsen van zonnecollectoren, of het inzamelen van gelden voor projecten van armoedebestrijding, of het propageren van lokale en regionale producten. Op zich, stelt hij, is dat allemaal waardevol, maar in maatschappelijke betekenis veel te beperkt. En dat mede omdat te weinig gewerkt wordt aan het op een meso- en macroniveau vertalen van de noodzakelijke veranderingen. Er moet volgens Barrez worden opgeschaald. Bijvoorbeeld vindt hij van de wereldwinkels dat zij eerlijke handel niet systemisch hebben weten te maken. ‘De markt’ weet ook te vaak initiatieven uit het progressieve circuit te vercommercialiseren, waarbij hij wijst op de ideeën over deeleconomie en hoe Uber en Airbnb daarmee vandoor gaan. Ik zou zeggen dat veel van die initiatieven nog te weinig politiek gemaakt wordt en daardoor te weinig doorwerkt in het politieke beleid. Daarbij vraag ik mij wel af in hoeverre Barrez op dat punt niet te somber is. Ook hij heeft na de succesvolle klimaatconferentie van Parijs er op gewezen dat dat succes mede te danken is aan de tomeloze inzet van vele activisten en bewegingen. En wat te denken van de effectieve strijd tegen CETA?

    Belangenstrijd

    Dat neemt niet weg dat zijn oproep aan de nieuwe bewegingen om zich te verbreden, samen te werken en te politiseren zeer terecht is. De opgaven waar wij voor staan zijn niet mis. Dit eens te meer omdat enorme belangen in het geding zijn. Niet alleen de positieve belangen van een toekomstige nieuwe welvaart voor Aarde en de mensheid, maar ook de negatieve belangen (althans dikwijls negatief ervaren) van velen. Neem bijvoorbeeld de ecologische voetafdruk. Die is veel te hoog, wereldwijd maar vooral in ‘rijke’ landen als België en Nederland. Voor Nederland geldt dat die voetafdruk met zo’n twee derde naar beneden moet, dus dat het materiële verbruik met zo’n twee derde wordt ingekrompen. Dat is een enorme opgave, en strijdig met andere (gevoelde) belangen, zeker nu steeds weer de overheden en het bedrijfsleven oproepen om het ‘consumentenvertrouwen’ te doen stijgen en de consumptie te maximaliseren. ‘Groei moet!’ is het dominante devies. Op zich kunnen alle noodzakelijke programma’s van ecologische en sociale verduurzaming uitgevoerd worden. Maar kunnen wij dit daadwerkelijk gerealiseerd krijgen? Daar kun je over somberen of idealistisch doen. Maar eens temeer kan het zeer nuttig zijn, zoals Barrez in dit boek doet, nog eens goed te kijken naar hoe de ouden van de welvaartsstaat dit deden opdat de jongen hun mooiste lied laten klinken. Lou Keune
    1. Zie Pedagogie van de onderdrukten (1972)
    2. Zie Exemplarisch Handelingsonderzoek (2012)
    Voor meer teksten van Lou Keune zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org

  • Als je voor een dubbeltje geboren bent…

    Sinds de Tweede Wereldoorlog hebben aardig wat omwentelingen plaatsgevonden. Bijvoorbeeld de technologische revolutie, vele nationale onafhankelijkheidsbewegingen en revoluties, de tweede feministische golf, de globalisering, de bevolkingsexplosie, het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, de digitale revolutie, om maar enkele te noemen.

    Wat onderschat wordt is het belang van de enorme toename van en veranderingen in het onderwijs. Het analfabetisme is in de meeste landen grotendeels uitgeroeid, alhoewel er nog steeds sprake is van teveel laaggeletterdheid. De deelname aan basis- en vervolgonderwijs en ook aan hoger onderwijs is sterk gegroeid, en vele beroepen zijn verwetenschappelijkt.

    Deze ontwikkelingen zijn zeer bewust nagestreefd vanuit regeringen en internationale organisaties. Het verhogen van het onderwijsniveau van de bevolking werd zeker sinds de jaren veertig als een van de belangrijkste maatschappelijke doelstellingen vastgesteld. Het recht op onderwijs, tot op het niveau van het academisch onderwijs, werd verankerd in vele documenten als de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.

    Deze vooruitgang werd zeker in Nederland breed gedragen, door alle belangrijke politieke en religieuze stromingen. De uitdrukking ‘verheffing van het volk’ werd ook op onderwijsgebied gebruikt als belangrijke motivatie. Daarbij kan de ontwikkeling sinds 1945 van de welvaartsstaat als richtinggevend sociaaleconomisch model genoemd worden, waardoor het ook als een belangrijke overheidstaak werd gezien om initiatieven te nemen tot verruiming van de onderwijsmogelijkheden inclusief de financiering daarvan.

    Merit = IQ + effort

    Daar kwam nog iets bij. Veel van de sociale en politieke bewegingen die in Nederland dragers waren van het welvaartsmodel zagen in onderwijs ook een mogelijkheid om de sociale verhoudingen te veranderen. Was tot dan sociale afkomst een belangrijke zo niet beslissende factor om in de samenleving leidende posities in te nemen, nu werd gehoopt en verwacht dat dankzij al die onderwijsmogelijkheden voor iedereen persoonlijke kwaliteiten doorslaggevend zouden worden. En de meest genoemde persoonlijke kwaliteiten waren: intelligentie, en iemands eigen inspanningen om vooruit te komen. Voor iedereen zou het mogelijk worden om iets te bereiken in de samenleving overeenkomstig die kwaliteiten. Niet meer zou gelden: ‘Als je voor een dubbeltje geboren bent, bereik je nooit een kwartje’, zoals cabaretier Louis Davids vóór de oorlog zong. En daarmee werd het democratisch ideaal nog dichterbij gebracht. Iedereen gelijke kansen. Michael Young vatte dat als volgt samen: ‘Merit = IQ + effort’. Vandaar de uitdrukking ‘meritocratie’. Meritocratie-boekWat is daarvan terecht gekomen? Is de Nederlandse samenleving nu echt meritocratischer geworden? Om die vraag te beantwoorden is dit jaar bij de Amsterdam University Press een belangwekkende studie verschenen onder de titel Meritocratie – Op weg naar een nieuwe klassensamenleving?, samengesteld door Paul de Beer en Maisha van Pinxteren. Met een grote hoeveelheid van gegevens wordt aangetoond dat vanuit meritocratisch oogpunt gezien veel bereikt is. De deelname aan het vervolg- en hoger onderwijs is enorm gegroeid, in velerlei opzichten. En dan hebben wij het over de deelname uit alle sociale klassen. Dat zijn resultaten die slechts mogelijk waren dankzij de omvangrijke inzet van financiële middelen door de overheden. En natuurlijk ook door de sterk toegenomen welvaart en sociale zekerheid die het ook voor gezinnen met lage inkomens gemakkelijker maakten dat hun kinderen konden gaan doorleren. En daarmee zijn er meer mogelijkheden ontwikkeld om door te stromen vanuit lagere sociale posities naar hogere.

    De nieuwe politicus

    Dat is bijvoorbeeld zichtbaar in de landelijke politiek. Om minister of Kamerlid te worden speelt afkomst nauwelijks nog een rol. Het zijn allemaal mensen met de hoogste diploma’s. Afkomst is vervangen door opleiding. Het is niet meer een aristocratische elite die regeert maar een meritocratische. En deze mensen zijn afkomstig uit alle lagen van de bevolking. Dat zien wij in alle beroepen. Dat is op zich een positieve ontwikkeling.

    Nature and nurture

    Maar als wat nauwkeuriger gekeken wordt naar de beschikbare gegevens, dan geeft dat mij aanleiding tot minder positieve bespiegelingen. Blijkt bijvoorbeeld dat afkomst wel degelijk een belangrijke rol blijft spelen. Maar dan een afkomst die verschilt van de oorspronkelijke aristocratische bronnen van macht. Intelligentie blijkt tot op zekere hoogte erfelijk. Bovendien zijn de omstandigheden waaronder kinderen van hoogopgeleiden opgroeien, voor hun verdere ontwikkeling veel beter dan die van laagopgeleiden. In de gezinnen van de hoogopgeleiden is een grotere deelname aan allerlei culturele terreinen. Ook zijn hoogopgeleide ouders op onderwijsgebied meestal actievere en bekwamere begeleiders van hun kinderen dan laagopgeleiden. De milieus van die gezinnen verschillen dikwijls ook sterk in taalvaardigheid, zeker de taalvaardigheid die er toe doet, bijvoorbeeld ‘correct’ Nederlands spreken en de omvang van de woordenschat. Veel van de hoogopgeleiden hebben een grote spreekvaardigheid mede dankzij hun eigen milieus van afkomst en de activering die uitgaat van manieren van omgang met elkaar tijdens de universitaire studie. En van niet te onderschatten betekenis zijn activiteiten als voorlezen en lezen. Kortom, nature en nurture vervullen beide belangrijke functies voor de ontwikkeling van kinderen.

    Belangentegenstellingen

    Daar komt bij dat er aanwijzingen zijn dat de hoogopgeleiden goed voor zich zelf weten te zorgen. Zij behoren meestal tot de hogere inkomensgroepen, wonen in de ‘betere’ buurten, hebben betere arbeidsvoorwaarden als een vaste baan, hebben het meeste bezit, domineren in de politiek, hebben minder kans op werkloosheid, worden ouder en genieten langer van hun pensioen, en maken overmatiger dan andere sociale groepen gebruik van publieke en publiek gefinancierde voorzieningen als theaters en musea. En dat versterkt in hoge mate de mogelijkheden voor creatie van de noodzakelijke voorwaarden voor de ontwikkeling van hun kinderen. Hoogopgeleiden zijn ook veel meer kosmopolitisch georiënteerd, de wereld is hun referentiekader en markt van kansen. Dit in tegenstelling tot laagopgeleiden die veel kwetsbaarder zijn voor de gevolgen van de globalisering, bijvoorbeeld de toegenomen concurrentie op de lokale arbeidsmarkten, de verplaatsing van producties naar lagelonenlanden, en de komst van migrantengroepen in volkswijken. Daar komt bij dat steeds meer sprake is van verdringing op de arbeidsmarkten, verdringing van lager opgeleiden door hoger opgeleiden: 30 % van de academici werkt op een te laag niveau, 80 % van de werkenden in de elementaire beroepen zijn te hoog opgeleid. Hoog en laag hebben niet alleen verschillende belangen maar spreken ook een andere taal. En als iemand ‘faalt’ in zijn meritocratische ontwikkeling dan loopt hij kans het stempel van ‘eigen schuld’ opgedrukt te krijgen. Er is een groot wantrouwen gegroeid ten aanzien van hoogopgeleiden. Dat alles zou wel eens een doorslaggevende betekenis kunnen hebben voor de opkomst en stabilisatie van het populisme.

    Diploma-democratie

    Kortom, er zijn duidelijke belangentegenstellingen tussen hoogopgeleiden en laagopgeleiden. En ook culturele verschillen. Wie beschikt wel of niet over de taalvaardigheid en presentatiekwaliteiten die tegenwoordig worden verondersteld voor het vervullen van politieke ambten? Niet voor niets heeft de uitdrukking ‘diploma-democratie’ opgang gemaakt. De samenstelling van de Kamers en van andere vertegenwoordigende instellingen is opnieuw geen afspiegeling van de samenstelling van de bevolking. Misschien moeten wij concluderen dat nog steeds sprake is van een klassensamenleving, maar dan sociale klassen waarbij opleiding een doorslaggevender rol vervult. Dat geldt eens te meer als hoogopgeleiden niet alleen in de politiek maar ook in het bedrijfsleven beslissende posities gaan innemen. Er heeft zich terecht een intensief debat ontwikkeld over de grote en sinds de Tweede Wereldoorlog toegenomen ongelijkheid in inkomen en vermogen. In dat debat zou meer aandacht gegeven moeten worden aan de rol die opleiding en daaraan verbonden en betrekkelijk nieuwe afkomstkenmerken daarbij vervullen. De samenleving is inderdaad meritocratischer geworden. Maar daarmee is zij ook weer aristocratischer geworden. Natuurlijk een andere aristocratie dan voorheen, maar toch.

    Wat te doen?

    Valt daar iets aan te doen? Uiteraard, en er wordt zeker in Nederland veel gedaan aan het verbeteren van de omstandigheden en daarmee de vooruitzichten van kinderen van laagopgeleiden. De woningen in volkswijken zijn flink verbeterd. Er zijn speciale vormen van onderwijs om de taalvaardigheid van kinderen te verbeteren. Het probleem van laaggeletterdheid, in Nederland volgens schattingen van de Algemene Rekenkamer 2,5 miljoen mensen, is eindelijk erkend en wordt aangepakt. Maar ja, het helpt dan niet als, zoals sinds de Lehman crisis van 2008, de inkomens van de lagere inkomensgroepen waaronder de uitkeringsgerechtigden in reële termen zijn gedaald. Het helpt evenmin als de voorraad aan huurwoningen kleiner wordt en bovendien de huren bovenmatig stijgen, en koopwoningen duurder, mede dankzij de zogenoemde liberalisatie van de woningmarkt. Het helpt evenmin als de toegang tot allerlei voorzieningen als de gezondheidszorg meer afhankelijk wordt van de financiële mogelijkheden van de zorggebruikers. Het helpt zeker niet als ook in het onderwijs de deelname afhankelijker wordt van inkomen, en bovendien de voorzieningen afnemen. Kortom, ondanks maar ook dankzij de enorme verbeteringen in de toegankelijkheid van het onderwijs zijn nieuwe tegenstellingen ontstaan, en dus ook conflicten. Die komen bovenop verscherpte tegenstellingen en conflicten op gronden als etniciteit, leeftijd, bezit, inkomen, gender, en godsdienst. Wie echt op zoek is naar vijanden en vijandbeelden kan kiezen uit een breed aanbod. Waar draait dit op uit? Lou Keune Voor meer teksten van Lou Keune, zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org.

  • Boekbespreking: 100 % Hernieuwbare energie, het kan

    Nu ook wij, Nederlanders, dikwijls worden getroffen door heftig weer en de bijbehorende wateroverlast, wordt voor velen zichtbaar dat het klimaatprobleem inderdaad een probleem is. Als de overlast zich aandient, zijn de primaire reacties gericht op het vinden van praktische oplossingen, zoals nu voor al dat water. Opnieuw manifesteert zich de vindingrijkheid van al die mensen die met weer en water al langer van doen hebben. De oplossingen vliegen ons om de oren: verhoog de dijken, haal tegels uit de tuin, maak sloten schoon, verhoog dorpels, creëer wateropslagplaatsen, denk eens aan een regenton, om maar eens wat te noemen.

    our-renewable-future-coverAllemaal mooi en aardig. Tegelijkertijd gaan steeds meer stemmen op om nu eens serieus te beginnen met de aanpak van het klimaatprobleem. Het valt op dat de weervrouwen en -mannen van de verschillende tv-nieuwsrubrieken die link leggen en er regelmatig op wijzen dat onze nabije toekomst wat weer aangaat nog heftiger, en natter en droger gaat worden. Althans, bij ongewijzigd beleid, zou ik zeggen. Want wat steeds ook duidelijker wordt is dat zo’n ongrijpbaar lijkend probleem als de temperatuurstijging inderdaad aan te pakken en dus ook maakbaar is. Terecht is dat op de grote klimaatconferentie in Parijs nog eens bevestigd, de doem van een opwarming boven de 2 graden is vermijdbaar. Als wij maar de nodige maatregelen nemen.

    Onder de twee graden temperatuurstijging

    En als het daarom gaat, dus om die maatregelen, is er een prima presentatie verschenen van alles wat ons te doen staat of zou kunnen worden gedaan. Deze is samengesteld door Richard Heinberg en David Fridley, getiteld: Our Renewable Future – Laying the Path for One Hundred Percent Clean Energy (Washington DC, Island Press 2016). In dit boek stellen zij zich de vraag of en hoe op afzienbare termijn een transitie kan plaatsvinden richting een wereldsamenleving gevoed door volledig hernieuwbare energie, dusdanig dat een stijging van de gemiddelde temperatuur boven de 2 graden wordt voorkomen. Hun mijns inziens belangrijkste conclusie is dat dat niet kan zonder diepgaande wijzigingen in de manier waarop de samenleving economisch functioneert. Het zal gaan om meer dan het vervangen van op fossielen gebaseerde energie door hernieuwbare bronnen, de samenleving zal moeten veranderen.

    Hun vertrekpunt en de omvang van de taakstelling wordt geïllustreerd door de volgende grafiek. Die laat zien dat de fossiele energiebronnen (kolen, olie, gas) de energievoorziening nog steeds zwaar domineren.

    renewable-energy

    Afhankelijkheid van fossiele brandstoffen is nog steeds groot

    Naar landen en groepen van landen uitgesplitst blijkt dat eigenlijk maar één land de taakstelling van volledig hernieuwbare energie haalt, althans als het gaat om de elektriciteitsvoorziening, namelijk Noorwegen. Daar wordt 98% van de gebruikte elektriciteit gehaald uit hernieuwbare bronnen. De wereld als geheel zit op 22,5%, de Europese Unie op 28%. En opnieuw blijkt dat Nederland het slecht doet, zo’n 12%, zelfs slechter dan landen als China, Rusland en de VS. Zie de tweede grafiek.

    minder-vraag-energie

    Welke landen hebben de meest duurzame energievoorziening?

    Minder vraag naar energie

    Hoe ziet die taakstelling eruit? Wat moet er concreet gebeuren? Een belangrijk punt is dat het onmogelijk wordt om het huidige en op dit moment verwachte toekomstige energieverbruik volledig hernieuwbaar te maken. Dat is volgens de auteurs onmogelijk. Tegelijkertijd blijft hun uitgangspunt dat alle fossiele energie uitgebannen moet worden. Dat overigens niet alleen vanwege klimaat gerelateerde overwegingen, ook omdat het kostbaarder wordt om fossiele bronnen aan te boren: die zijn van slechtere kwaliteit en bovendien moeilijker toegankelijk, zie bijvoorbeeld schaliegas en olie uit teerzanden, of wingebieden dicht bij de Noordpool. Fossiele brandstoffen worden domweg te duur.

    Hun conclusie is dat de doelstelling van 100% slechts gehaald kan worden als de totale vraag naar energie vermindert. En daarmee komen zij op een van de meest gevoelige economische onderwerpen. Immers, op dit moment heerst de gedachte dat mensen en bedrijven en overheden meer moeten gaan consumeren, anders stokt de economische groei. Dat kan niet meer, aldus de auteurs, wil de mensheid overleven. Er zal wat de consumptie betreft gekrompen moeten worden. In dit verband verwijzen zij naar de Degrowth discussie, zie mijn bespreking van het boek Ontgroei.




    Een andere samenleving

    Dit is maar één van de vele voorbeelden die de auteurs aandragen om hun argument te ondersteunen dat vergroening een andere samenleving veronderstelt. Bijvoorbeeld is tekenend voor hun opvatting dat de op dit moment dominerende manier van berekenen van de afschrijving van producten (inclusief gebouwen en installaties) moet worden losgelaten. Afschrijvingen worden nu bepaald op gronden van economische verdienbaarheid, of door iets subjectiefs als modegevoeligheid. Maar meestal kunnen die producten technisch gezien veel langer mee, en dat zal vanaf nu ook moeten, is hun betoog. Het doet denken aan het onderzoek dat hierover sinds jaar en dag wordt verricht door de hier in Nederland nauwelijks, maar in Latijns Amerika breed, bekende onderzoeker Wim Dierckxsens die de onoplosbaarheid van de kapitalistische crisis mede uit het conflict tussen technische en ‘economische’ afschrijving verklaart. Een ander voorbeeld is dat zij bepleiten om de winning en aanwending van de fossiele energiebronnen niet aan de markt over te laten. Nog één voorbeeld uit de vele door hen genoemde: mobiliteit zal flink moeten worden ingeperkt, o.a. omdat met name het luchtvervoer niet echt te vergroenen is. Luchtvaart zal dan ook slechts mogen plaatsvinden als dat strikt noodzakelijk is. Dat doet denken aan al die toeristische reizen naar verre landen die voor Nederlanders heel gewoon zijn geworden. Dat kan dus niet meer. Heinberg en Fridley vatten op dit punt hun betoog samen met de constatering: "Rather than a consumer economy, this will be a conserver economy". Zij bepleiten ook een hernieuwde discussie over bevolkingsgroei. Population growth makes everything harder is hun constatering. Hoe dat aan te pakken? Het gaat volgens hen om een drastische keuze. Laten wij het aan de natuur over om met overbevolking af te rekenen? Of kiezen wij voor een humane strategie waaronder het bevorderen van family planning, overtuigingswerk, het verhogen van het onderwijsniveau van vrouwen, en volledige controle van vrouwen over hun reproductieve rechten. Mij valt daarbij op dat zij het meest effectieve middel voor geboortebeperking niet noemen, namelijk het verhogen van het welzijn en de sociale zekerheid van de armen.

    Deglobalisering

    Hoe dat andere economische denken in meer abstracte termen eruit zou moeten zien, dat wordt door hen niet verder uitgewerkt. Maar al lezende blijkt dat denken steeds duidelijker en onvermijdelijk, en komt overeen met het denken van auteurs uit o.a. het al eerder genoemde Degrowth circuit. Daarbij zitten ook elementen van deglobalisering en regionalisering. Veel producties zullen weer teruggehaald moeten worden naar de lokale of regionale eenheden. Dat doet denken aan de campagnes van Milieudefensie in Nederland om veeteelt te regionaliseren. Dat betekent o.a. dat dan geen veevoer meer geïmporteerd zal worden uit Latijns-Amerika en andere landen overzee, en dat melk en andere producten worden afgezet in de eigen regio. Alles bijeen genomen betekent hun programma, want zo kun je dat wel noemen, dat er nu echt beleid ontwikkeld moeten worden met een beperkende en bepalende overheid. Hoe die overheid er dan uit moet zien, en hoe dat te verbinden aan principes als democratie, particuliere eigendom en vrijheid van ondernemen, dat wordt door hen niet verder uitgewerkt.

    The “Easy” Stuff

    Dat maakt dit boek niet minder nuttig. De meest interessante bijdrage wordt geleverd door een originele manier van structurering van de te ontwikkelen beleidslijnen en te nemen maatregelen. Zij onderscheiden drie niveaus van aanpak. Het eerste niveau noemen zij The “Easy” Stuff, het laaghangend fruit zouden wij zeggen. Daaronder valt de elektrificatie van de samenleving. Want de hernieuwbare energiebronnen brengen alleen elektriciteit voort. Zij noemen als voorbeelden: de verwarming van gebouwen, dus niet meer op basis van olie, gas en kolen, en de volledige overgang op elektrische vervoermiddelen. Ook moet gekeken worden naar een zo efficiënt mogelijk gebruik van elektriciteit. Slechts 20% van op dit moment gebruikte energie is in de vorm van elektriciteit. Dus moet 80% vervangen worden door elektriciteit. Veel kan gerealiseerd worden door de landbouw en veeteelt volledig biologisch te maken. Hun standpunt wordt ondersteund door recent onderzoek dat laat zien dat biologische landbouw effectiever is dan de gangbare, zeker als alle kosten en opbrengsten worden meegerekend. En ook dat die biologische aanpak in staat is de wereldbevolking te voeden. Terzijde, mij valt op dat in Nederland de inkomens van veel agrariërs sterk onder druk staan, maar dat de biologische boeren juist meer zijn gaan verdienen. Bovendien gaat door de gangbare landbouw de kwaliteit van de grond achteruit, in tegenstelling tot de biologische aanpak. Heinberg en Fridley schatten dat als op al deze “easy” gebieden serieus beleid wordt gevoerd de koolstof emissies in tien à twintig jaar met minstens 40 % kunnen worden teruggebracht. Misschien een nogal optimistische inschatting, zo “easy” zijn de voorgestelde maatregelen niet.

    The Harder Stuff

    Het tweede niveau wordt door hen The Harder Stuff genoemd. Dat omvat allerlei maatregelen die nog dieper zullen ingrijpen in ons doen en laten. Bijvoorbeeld: drastisch terugbrengen van het autogebruik, meer en beter openbaar vervoer en meer fietsen en lopen, verdichting van de bebouwing van steden en voorsteden waardoor de behoefte aan vervoer afneemt; ontwikkeling van opslagmogelijkheden van energie; en vrachtvervoer via railverbindingen. Ook zal het nodig zijn dat het gebruik van energie meer zal plaatsvinden op momenten van zon en wind. Scheepvaart kan meer gebruik maken van zeilen. En zeker ook zal het gebruik van fossiele bronnen, voornamelijk olie, voor de productie van plastics en andere artikelen (als verf, asfalt, smeerolie) moeten worden verminderd via hergebruik en consuminderen. En als dan tegelijkertijd flink geïnvesteerd wordt in zonnepanelen en windmolens, dan kan de uitstoot van CO2 verminderd worden met wel 80%.

    The Really Hard Stuff

    En dan The Really Hard Stuff. Want er moet nog zo’n 20 % van het huidige gebruik van fossiele bronnen vervangen worden door hernieuwbare bronnen. Dat zal nog meer tijd, onderzoek en investeringen vergen. En ook gedragswijzigingen. De productie van beton, bijvoorbeeld zal nu geheel met elektrische energie moeten plaatsvinden. Dat vereist een andere manier van produceren. En de stopzetting van gebruik van fossiele brandstoffen in de landbouw betekent een drastische verandering van de wijze van voortbrenging, verpakking en transport. Het zal gaan om omvangrijke investeringen. Wie moet dat betalen? Zij verwijzen naar het principe van de Greenhouse Development Rights. Enerzijds op grond van de hoofdelijke bijdragen aan de opwarming tot nu toe van landen: Hoe hoger die bijdragen, des te meer betalen per hoofd van de bevolking. Anderzijds op grond van de capacity to act: Wie kan betalen. Dat het niet gemakkelijk is om op deze gronden te komen tot een duidelijke verdeling van de financiële verplichtingen is tijdens de conferentie van Parijs opnieuw gebleken. Overigens, als het gaat om de eerste grond, dus de historische bijdrage per capita van landen aan de opwarming van de aarde, dan is de derde grafiek illustratief. Volgens deze gegevens heeft het Verenigd Koninkrijk per hoofd van de bevolking de zwaarste bijdrage aan de opwarming geleverd en moet dus ook de relatief grootste financiële bijdrage leveren. India daarentegen de laagste, zij het dat India volgens deze redenering en vanwege de grote bevolkingsomvang in absolute zin misschien wel een financiële bijdrage moet leveren vergelijkbaar met het VK. Naast deze op landen gebaseerde verdeling van de lasten bepleiten Heinberg en Fridley ook om binnen landen een verdeling toe te passen op grond van inkomen en vermogen. De rijken van deze wereld dragen door hun levensstijl en energieverbruik immers meer bij aan de opwarming dan de armen.

    opwarming-aarde

    Welke landen leveren de grootste bijdrage aan klimaatverandering?

    Realistisch?

    De taken zijn enorm, de implicaties verstrekkend voor onze manieren van leven. Is er enige kans dit allemaal te realiseren? Terecht wijzen Heinberg en Fridley er op dat je kunt discussiëren over de realiseerbaarheid van onderdelen van hun programma. Maar hun pleidooi is vooral om nu eindelijk realistisch te worden en onder ogen te zien dat de mensheid linksom of rechtsom voor diepgaande veranderingen staat, veranderingen die alleen maar door diezelfde mensheid tot stand kunnen worden gebracht. Het is te doen, willen zij zeggen, het ontbreekt slechts aan de wil en de macht om eindelijk een serieus begin te maken. Lou Keune Heinberg is in Nederland bekend geworden door zijn boek Einde aan de groei - Ons aanpassen aan de nieuwe economische realiteit, zie mijn bespreking https://www.globalinfo.nl/Recensies-enzo/richard-heinberg-einde-aan-de-groei 

  • Boekbespreking: Ontgroei

    In Nederland is de uitdrukking ‘Degrowth’ (Ontgroei) weinig bekend, ook onder economen. In veel andere landen van Europa en ook in de VS en Canada is een groeiend aantal onderzoekers actief op dit gebied. Dat zijn mensen die zeer kritisch zijn over de bestaande dominante economische opvattingen en beleid. Zij maken zich grote zorgen over hoe die economie de wereld steeds weer bedreigingen oplevert op gebieden als klimaat en natuur, armoede en ongelijkheid. Waarom nog groeien, is het niet al lang genoeg? Hoe moeten toekomstige generaties ooit om kunnen gaan met de grote problemen waarmee wij hen opzadelen?

    Dematerialisering

    Over Degrowth is nu ook in Nederland een toegankelijke publicatie verschenen. En wel onder de (lelijke) vertaling ‘Ontgroei’. Het boek is samengesteld door drie auteurs verbonden aan de Autonome Universiteit van Barcelona. Dat is een van de wetenschappelijke centra waar veel onderzoek over Degrowth wordt verricht.

    ontgroei-coverlrEnkele tientallen andere auteurs hebben bijdragen geleverd. Daaronder ook in Nederland bekende onderzoekers als Tim Jackson, Serge Latouche en Juliet Schor. En slechts een enkele onderzoeker verbonden aan een Nederlandse universiteit. Zij allen voeren een pleidooi om te stoppen met dat steeds maar weer bevorderen van de economische groei zoals uitgedrukt in de dominante indicator Bruto Binnenlands Product – bbp.

    Een van de kernbegrippen van de critici is dematerialisering. Daarmee wordt bedoeld dat de samenleving haar economie zodanig moet inrichten dat het beslag op de steeds schaarser wordende natuurlijke hulpbronnen kleiner wordt. Abstract-theoretisch gesproken hoeft dat niet per se te betekenen dat het bbp moet dalen. In de praktijk komt het daar wel op neer, alle beloften van de in de ‘oneindige’ mogelijkheden van de technologie gelovigen ten spijt. Daarbij gaat het niet alleen om het serieus nemen van de noodzaak tot aanpassing aan de onvermijdelijke ecologische grenzen. Het gaat ook om de garantie van bestaanszekerheid voor alle mensen op aarde. Dat betekent dat eindelijk werk moet worden gemaakt van een mondiale herverdeling van de welvaart. Impliciet betekent dat uiteraard dat de meest welvarenden, overwegend woonachtig in de ‘rijke’ landen het meest zullen moeten inleveren. Dat kán ook, omdat veel van die welvaart der rijken nauwelijks iets toevoegt aan hun welzijn en geluk, zelfs steeds meer kost dan het opbrengt. Krimp is ook daarom niet zo’n uitzichtloos beleidsdoel.

    Antikapitalistisch?

    Opvallend is daarbij, zeker in dit boek, dat er nauwelijks pleidooien te vinden zijn die als antikapitalistisch gekenmerkt kunnen worden. Integendeel, ‘markten’ zullen een ‘goede’ bijdrage kunnen leveren aan de zo noodzakelijke coördinatie van al het economisch handelen. Waar het in essentie wel om gaat is dat markten duidelijk ingebed moeten worden in adequate sociale en ecologische grenzen. Persoonlijk vind ik dat een wat semantische discussie. Want als je private ondernemingen ‘inbedt’ in de vele bepleite en nogal drastische beleidsgrenzen, dan ontkom je niet aan de conclusie dat er getornd moet worden aan het principe van de vrije ondernemingen. En zeker betekent Degrowth dat veel van de nu heersende neoliberale opvattingen als vrijhandel, autonomie en expansie van ondernemingen, zullen moeten worden bijgezet in het archief van de geschiedenis van de economie. De kapitalistische droom van eindeloze groei van behoeften en ambities is een illusie.

    Vocabulaire

    In het boek worden vele onderwerpen besproken door de tientallen auteurs. Dat maakt het niet makkelijk leesbaar. Het boek heeft een duidelijk encyclopedisch karakter dat ook wordt uitgedrukt in het woord ‘vocabulaire’ in de ondertitel van dit boek. Aan de hand van de inhoudsopgave kunnen belangstellenden kiezen uit een keur van onderwerpen. Daarnaast hebben de drie hoofdauteurs aan het begin van dit boek gelukkig een zeer lezenswaardige introductie op al die onderwerpen geschreven. Voor veel lezers zal met dit boek een nieuwe wereld opengaan. Veel nieuwe en oude inzichten worden gepresenteerd met voor een aantal mensen misschien choquerende opvattingen, bijvoorbeeld over kwijtschelding van schulden. Ook komen vele nieuwe én oude praktijken aan bod die allen samengevat kunnen worden als bijdragen aan de zo noodzakelijke transitie van de samenleving naar nieuwe economische doelen en maatstaven. Bijvoorbeeld de introductie door sommige groepen van mensen van hun eigen geldsystemen, dikwijls aangeduid als complementair geld. Of de vele projecten die bekend zijn geworden onder de benamingen stadstuinen en stadslandbouw. Maar ook breed bekende voorstellen als het basisinkomen, een gedachte die ook in Nederland steeds meer mensen, ook (vooral lokale) bestuurders, aantrekkelijk beginnen te vinden. En wat te denken van de heropleving van de coöperatieve gedachte? Zie bijvoorbeeld het in Nederland snel groeiend aantal ‘broodfondsen’ van kleine zelfstandigen waarin de gedachte van de onderlinge waarborg weer opleeft. En natuurlijk komt het onderwerp van de geldcreatie ook aan bod, met als leidend idee dat geldcreatie de exclusieve bevoegdheid van de publieke overheden moet worden. Uiteraard lijkt dit tegenstrijdig met de vele private initiatieven van complementair geld. Maar het botst vooral met de op dit moment dominante positie van de particuliere banken die een overgroot aandeel hebben in de totale geldcreatie.

    Werkloosheid?

    Zal de via Degrowth tot stand gebrachte nieuwe economie leiden tot grote werkloosheid? Daarover zijn verschillende opvattingen. Enerzijds zijn er mensen waar onder Willem Hoogendijk in Nederland die ervan uitgaan dat er in de toekomst juist veel extra werk zal komen omdat meer met menskracht dan met machines en andere hulpbonnen verricht zal worden, terwijl er gelijktijdig (en eindelijk) taken aangepakt kunnen worden die nu verwaarloosd worden, als natuurherstel en zorg voor anderen. Anderzijds gaan veel Degrowth onderzoekers ervan uit dat door de krimp van de materiële economie er minder (betaald) werk zal zijn. Dat wordt dan niet als dramatisch voorgesteld. Immers waarom zou de mens zo veel moeten werken, er zijn toch ook andere invullingen van een goed leven? Bovendien wordt bepleit om het beschikbare werk beter te verdelen (met een verkorting van de arbeidstijd) en de inkomensgevolgen mee op te vangen via een basisinkomen.

    Planning?

    Kortom, een lezenswaardig boek dat de lezer veel aanknopingspunten biedt in de zoektocht naar nieuwe begrippen en praktijken. Wel mis ik bijdragen over de inrichting van een proces van transitie op macroniveau. Het doet denken aan discussies in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw over nationale ontwikkeling. Denk bijvoorbeeld aan het werk van Jan Tinbergen of van Charles Bettelheim. Die ontwikkelden instrumenten van planning van de economie die een hoog gehalte van toepasbaarheid hadden. Daar was natuurlijk een en ander op aan te merken. En door de opkomst van het neoliberalisme is planning een vies woord geworden. Maar willen wij komen tot een versneld proces van transitie richting een waarlijk duurzame en solidaire samenleving, dan zullen dergelijke instrumenten die houvast bieden voor de beleidsmatige vaststelling van wat en hoe er op macroniveau moet veranderen zeer noodzakelijk zijn. Voor meer teksten van Lou Keune, zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org. Voetnoot: Giacomo D’Alisá, Federico Demaria en Giorgos Kallis, red.: Ontgroei – Een vocabulaire voor ‘degrowth’ in een nieuw tijdperk. Utrecht, 2016, Uitgeverij Jan van Arkel.

  • De machtswissel in Brazilië

    De commotie is groot. Zeker in Brazilië. Maar ook onder de aficionados in Europa waaronder ikzelf. In de slipstream van de afzettingsprocedure van president Dilma Rousseff wordt nu ook de voormalige president Luiz Inácio Silva, beter bekend als Lula, verdacht van corruptie. Ik sluit niet uit dat politieke motieven een rol spelen. En het moet nog maar bewezen moet worden dat het waar is. Maar eerlijk gezegd begin ik te twijfelen, zeker ook omdat het justitioneel apparaat in Brazilië eindelijk een goede naam heeft op te houden. Waarom die dreigende kater om Lula?

    Aantrekkingskracht

    Ik heb heel wat jaren ervaring met de sociaaleconomische problemen van de Latijns-Amerikaanse volkeren. Ik heb in verschillende landen gewerkt; bij andere zoals Brazilië heb ik mij zeer betrokken gevoeld. Die betrokkenheid heeft veel te maken met de visionairs uit deze contreien, die ook vele Europeanen dilma-rousseffinspireerden. Denk aan Oscar Niemeyer, aan Paolo Freire, Salvador Allende, Camilo Torres, Ivan Illich, Helder Camara, om maar enkelen te noemen. Denk aan de schrijvers als Isabel Allende, Gabriel Garcia Marquez, Pablo Neruda, Manlio Argueta, Giaconda Belli, Miguel Angel Asturias, Mario Vargas Llosa, Eduardo Galeano die ook hier populair zijn geworden.

    Nogal wat van deze schrijvers danken hun populariteit aan de betrokkenheid van velen, ook uit Europa, met de sociale kwesties in Latijns-Amerika. Vergeet niet de bewegingen van solidariteit met Cuba, Chili, Argentinië, Colombia, Nicaragua, El Salvador, Guatemala. Die solidariteit was meestal authentiek en onbaatzuchtig, en ook gedragen door een zekere verwachting dat wij, de rijken van deze wereld, daarmee inspiratie op zouden doen voor een duurzame en solidaire samenleving. En bovenal zijn veel Europeanen in de ban gekomen van de rijkheid en charme van de verschillende Latijns-Amerikaanse volkeren. De muziek uit die contreien laat ons niet meer los, wij zijn ook geraakt door de kleurenrijkdom van mensen en natuur, en zeker ook door de gastvrijheid en directheid van veel Latinos.

    Teleurstellingen

    Maar er zijn ook vele teleurstellingen opgedaan. Dat heeft te maken met de hardnekkigheid van veel sociaaleconomische verhoudingen. Wij hebben moeten accepteren dat ook gewapend verzet gelegitimeerd kan zijn. Dat verzet heeft in een aantal situaties tot resultaten geleid. Cuba is daar een voorbeeld van, maar ook Nicaragua en El Salvador. Wij hebben ook gezien dat dit soort overwinningen geleid hebben tot nieuwe autoritaire systemen, die op zich hun verdiensten hebben gehad maar uiteindelijk toch zijn vastgelopen of dreigen vast te lopen in onderdrukkingssystemen. In andere gevallen bleek het gewapend verzet uitzichtloos en criminaliserend, zie de FARC in Colombia, soms geleid door extremistische ideologieën en opvattingen, bijvoorbeeld in Peru (‘Lichtend Pad’).

    Velen in Europa waren opgelucht toen bleek dat er ook andere wegen waren naar betere sociaaleconomische verhoudingen. Salvador Allende was daarvan een eerste voorbeeld, immers door verkiezingen aan de macht gekomen en ook nog in staat nieuwe verhoudingen te scheppen en voorrang te geven aan de belangen van de meest behoeftigen. Dat gebeurde ook in andere landen, ik heb eerder gewezen op vernieuwers als Kubitschek in Brazilië. Deze eerste golven van democratisering werden al snel teniet gedaan door militaire coups als in Brazilië, Chili en Argentinië.

    Maar militaire dictaturen bleken ook eindig te zijn. Zoals de Argentijnse politicoloog Ernest Laclau in die jaren van militaire en sociaaleconomische onderdrukking duidelijk maakte gaan dergelijke regimes ook aan hun tegenstrijdigheden ten onder. Bijvoorbeeld omdat de enorme kosten van instandhouding en verdediging van dergelijke regimes op een bepaald moment niet meer te verhapstukken zijn. Zijn conclusie was dat democratisering onvermijdelijk was en ook in het belang van de machtigen. En dat betekende in ieder geval dat de rechten en belangen van de onderklassen erkend moesten worden.

    Nieuwe sociale bewegingen

    In veel Latijns-Amerikaanse landen en zeker in Brazilië groeiden sociale bewegingen in aantal en omvang. Geweldloos bovendien. In Brazilië zijn twee daarvan van grote invloed geweest, en nog steeds leggen zij veel gewicht in de schaal. Dat is allereerst de vakbeweging CUT waaruit Lula is voortgekomen. En ten tweede de Beweging van Landloze Boeren MST. Op de golven van het gegroeide zelfvertrouwen en de toegenomen organisatiegraad werd ruimte geschapen voor politieke partijen als de Arbeiderspartij PT waartoe Lula behoort. Er waren enkele verkiezingen nodig voordat hij tot president werd gekozen. Dat illustreert dat wil je tot daadwerkelijke veranderingen van de sociaaleconomische en politieke verhoudingen komen je over een goede organisatie én een lange adem moet beschikken. Wat dat aangaat zijn Latijns-Amerikaanse vernieuwers dikwijls realistischer dan wat wij in Europa nastreven. Het kan decennia duren voordat je echte veranderingen kunt doorvoeren.

    Democratisering

    Dergelijke ontwikkelingen richting democratie waren en zijn in veel Latijns-Amerikaanse landen waar te nemen. Dat geldt zeker voor Brazilië, Bolivia, Ecuador, Uruguay, Venezuela, Paraguay, Argentinië en de meeste Midden-Amerikaanse landen. En dat heeft er o.a. toe geleid dat schijnbaar onuitroeibare problemen als extreme armoede, massale honger, diepgaande ongelijkheid (Latijns Amerika stond altijd in de top van internationale ongelijkheidsstatistieken) en diepgewortelde corruptie eindelijk en met succes werden aangepakt. Blijkt dat aan dergelijke vraagstukken waarover lang de communis opinio was dat daar weinig aan te doen was, toch onder bepaalde omstandigheden iets wezenlijks gedaan kan worden. Een van die omstandigheden is de democratische verovering van de staatsmacht en de aanwending daarvan voor de aanpak van grootschalige misstanden. En dat zie je terug in de internationale statistieken: Latijns Amerika figureert nu als regio van verkleining van de inkomensongelijkheden. Blijkbaar kun je met de staatsmacht beperkingen opleggen aan kapitalistische uitwassen als armoede en ongelijkheid.

    Lula kwetsbaar?

    En van al deze ontwikkelingen ten goede was en is Lula een belangrijk symbool. Zijn statuur als sociale en politieke vernieuwer is in Latijns Amerika enorm, misschien zelfs vergelijkbaar met die van Gandhi en Mandela. En als ook hij kwetsbaar blijkt te zijn, gevoelig voor corruptie, dan wordt bij veel Latinos een snaar geraakt. Niet alleen bij Latinos, ook bij veel gelijkgestemden in Europa. Er knakt iets. Er was al eerder iets geknakt natuurlijk, zie de teleurstellingen over de ontwikkelingen in Colombia (FARC), Cuba, Venezuela, Nicaragua. Lula was en is het symbool van een andere weg, een weg van democratische vernieuwingen, sociale hervormingen en juridische gelijkstellingen. Hij liet zien dat ‘hét’ kan! Zou ook deze weg tot mislukken gedoemd zijn?

    Zegeningen

    Hoe dan ook, laten wij de zegeningen tellen. Veel Latijns Amerikanen staan er in sociaaleconomisch opzicht veel beter voor dan pakweg 25 jaar geleden. Dat is winst. Of die duurzaam is moet natuurlijk nog maar blijken. Maar het scheelt enorm of je nu wel naar school kunt gaan, geen honger hebt, en niet voortdurend bedacht moet zijn op dictators die tot de meest gruwelijke dingen in staat zijn. Lou Keune Voor meer teksten van Lou Keune, zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org.

  • Nieuw eBook van Lou Keune nu beschikbaar!

    Het Platform Duurzame en Solidaire Economie heeft in samenwerking met Marketupdate alle columns van Lou Keune gebundeld in een gratis eBook. De afgelopen maanden schreef Lou Keune verschillende columns voor Marketupdate, waarin hij een kritische blik wierp op ons huidige sociaal-economische bestel.

    lou-keune-ebookLou Keune, onderzoeker bij de Universiteit van Tilburg en adviseur van het Platform Duurzame en Solidaire Economie (PDSE), geeft vanuit zijn persoonlijke ervaring een kritische reflectie op verschillende actuele economische thema’s zoals de Griekse schuldencrisis, het TTIP handelsverdrag en geldcreatie. Met helder taalgebruik en aansprekende voorbeelden leidt Keune de lezer langs nieuwe en oude ideeën over de andere economie.

    Klik hier om het eBook te downloaden!

  • Breed Welvaartsbegrip: “Economie is meer dan het bbp”

    Deze week heeft de Tweede Kamer Commissie Breed Welvaartsbegrip haar rapport gepresenteerd. Ik ben nauw betrokken bij dit onderwerp, zie mijn vorige columns. Ik heb veel waardering voor dit rapport. Maar ook kritiek. Uit het rapport blijkt dat de Nederlandse politiek dit vraagstuk van de meting van welvaart eindelijk serieus wil gaan nemen. Het rapport is van goede kwaliteit. Er worden ook aanbevelingen gedaan voor de toekomstige beleidsvorming. Van groot belang is dat het rapport benadrukt dat de indicator bbp een eenzijdig beeld geeft van de welvaart. Zij bepleit dan ook om sociale en ecologische factoren een minstens evenredige plek te geven in het politieke debat.

    tijdelijek_commissie_breed_welvaartsbegrip_Terecht moet het er volgens de commissie om gaan dat steeds verder gekeken wordt dan het hier en nu van Nederland. Er moet wereldwijd gekeken worden, en ook in de toekomst, eveneens een benadering die ik steeds gewild heb. Het rapport bepleit dat niet meer naar één indicator gekeken gaat worden maar naar een (beperkte) hoeveelheid indicatoren, in de vorm van een checklist. Over welke indicatoren in die checklist moeten worden opgenomen doet de commissie geen uitspraken, jammer.

    Het rapport bevat het voorstel om ieder jaar een verantwoordingsdebat te voeren over de ontwikkeling van de welvaart in deze brede zin. Zo’n debat zou men kunnen vergelijken met het verantwoordingsdebat dat regering en Kamer nu al kennen. Ik ben voorstander van zo’n debat. Het gevaar is wel dat het een verplicht nummer wordt vergelijkbaar met het beleidsdebat dat nu al jaarlijks gevoerd wordt. Voor een degelijke uitholling van een belangrijk principe moet dan ook gewaakt worden.

    Positief is ook de serieuze behandeling van de verschillende ecologische voetafdrukken. Dat is echt een winstpunt, in het recente verleden nog werd daar beleidsmatig nauwelijks naar gekeken.

    Uitgangspunt blijft toch het bbp?

    Met één onderwerp van het rapport heb ik grote moeite. Dat is het gebruik van de indicator bbp. Het rapport bevat op verschillende plaatsen kritische kanttekeningen bij de tekortkomingen van deze indicator. Evenwel trekt zij deze kritiek nauwelijks door naar haar conclusies. Dat betekent dat deze indicator de centrale factor blijft in belangrijke beleidsdocumenten als de jaarlijkse Macro Economische Verkenning, in tegenstelling tot ecologische en sociale factoren als de voetafdruk, de ecologische schuld, de omgekeerde ontwikkelingshulp (zeer actueel gezien de Panama Papers) en de ongelijkheid. De commissie verklaart het bbp tot een robuuste indicator. Welnu, als iets niet waar is, is het dit. Wereldwijd wordt al sinds jaar en dag en in brede kring gewezen op de fundamentele gebreken van deze indicator. Die afwijzing heeft niet alleen te maken met haar statistische tekortkomingen. Zij heeft ook als grote makke dat veel beleid gericht is op de bevordering van economische groei als uitgedrukt in het bbp. En dat dan met ernstige gevolgen voor mens en milieu zoals wij die nu haast dagelijks ervaren. In het rapport wordt een breed beeld geschetst van de discussie over dit onderwerp. Spijtig is dat daarbij geen enkele verwijzing is naar de vele inspanningen die sociale bewegingen en de civil society in het algemeen hebben verricht. Zonder al die inspanningen was deze commissie en dus ook dit rapport er nooit geweest. Zit hier een bepaalde politieke keuze achter? Kortom, de Nederlandse politiek kan gefeliciteerd worden met dit rapport, zij het dat er nog belangrijke hobbels moeten worden genomen willen mensen en milieu er echt iets aan hebben. Lou Keune Voor meer teksten van Lou Keune, zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org

  • Van welvaartsstaat naar neoliberale dominantie naar eerlijke economie (Deel 4)

    Lou Keune

    Langzaam maar zeker stijgt de verkiezingskoorts. Als het aan het kabinet ligt zitten de coalitiepartners VVD en PvdA de rit volledig uit tot in 2017. Maar de speculaties over een tussentijdse kabinetscrisis nemen toe. Er liggen dan ook nogal wat bananenschillen op hun weg. Hoe verder met Europa? Moet er een maximum komen aan het op te nemen aantal vluchtelingen? Worden er grenzen gesteld aan de flexibilisering van de arbeidsmarkt? Enkele koppen boven recente nieuwsberichten: “SP bereidt zich voor op vervroegde verkiezingen”. “PVV heeft genoeg kandidaten ‘met gezonde afkeer van islam’”. “PvdA-campagne hangt af van besluit Samsom”. Partijen zijn op zoek naar een visie voor ook de langere termijn. Zoals ik op 20 januari jl. schreef: “Waar willen de partijen heen? Verkiezingen winnen met wat rozen en tomaten, mooie verhalen en debattrucs, dat zit er niet meer in. Mensen willen weten waar de partijen voor staan, hoe ziet de toekomst eruit, hoe die te bereiken?”

    Vergankelijke orde

    lou keuneDe vraag dus naar het voorgestane sociaaleconomische bestel. Vertrekpunt bij die discussie is steeds meer de vergankelijkheid van het heersende neoliberale gedachtegoed en idem model. De gloriedagen van die ideologie beginnen achter ons te liggen. Ook deze maatschappelijke orde blijkt geen eeuwigheidswaarde te hebben. De ontevredenheid over al die bezuinigingen, flexibiliseringen en vermarkting neemt alsmaar toe. Volgens sommigen ligt die ook ten grondslag aan de soms ronduit etnocentristische protesten tegen de komst van vluchtelingen. Waar hebben mensen nog echt iets over te zeggen? Hebben zij gevraagd naar bijvoorbeeld de privatiseringen die de zorg en de sociale huisvesting op orde zouden brengen? Zijn zij, gewone burgers, mede verantwoordelijk voor de zeer kwetsbare positie waarin veel werkers dankzij al die flexibiliseringen zijn geraakt? Wiens woorden worden gesproken? Ideale omstandigheden voor de opkomst en bloei van allerlei populistische bewegingen.

    Het is onontkoombaar dat politieke partijen een visie ontplooien op hoe in hun ogen de samenleving zich dient te ontwikkelen. Daarbij zullen een aantal feitelijke omstandigheden onder ogen moeten worden gezien. Een daarvan is de ecologische crisis waarin de wereldsamenleving verkeert. Die dreigt zo alomvattend te worden dat een toekomst zich zou kunnen aftekenen waarin ecocide en de strijd om de resterende levensbronnen dominant zijn geworden. Een wat ik eerder Mad Max samenleving heb genoemd. Positief is dat sinds de Verklaring van de Klimaatconferentie van Parijs van 2015 duidelijke overeenstemming is over de noodzaak om wereldwijd verregaande maatregelen te nemen die de stijging van de gemiddelde temperatuur indammen. Over de implementatie van die maatregelen ben ik niet gerust. Nog steeds merk ik weinig van een ‘geen woorden maar daden’ mentaliteit, althans onder de bestuurders van de diverse samenlevingen. Dat neemt niet weg dat alleen al vanwege deze noodzaak de toekomstige economie, en dus ook het toekomstige economische beleid met zeker de volgende twee woorden kan worden gekenschetst: ‘Genoeg’ en ‘Overleven”.

    ‘Genoeg’ en ‘Overleven’

    Economie van het Genoeg wil zeggen dat misschien wel de meerderheid van de wereldbevolking, zeker die van de rijke landen als Nederland nu eindelijk zal moeten vaststellen dat haar bestaande welvaart meer dan genoeg is om te voldoen aan de basisbehoeften. Zelfs is er een teveel aan behoeftebevrediging, een teveel dat niet meer bijdraagt aan meer welzijn en geluk, in bepaalde opzichten zelfs strijdig is daarmee. Er zal krimp van de consumptie moeten plaatsvinden.

    En de toekomstige economie is ook een Overlevingseconomie. De bedreigingen die op ons afkomen vanwege allerlei ecologische destructies dwingen ons na te denken over hoe wij kunnen garanderen dat wij en de toekomstige generaties op zijn minst kunnen blijven bestaan. Trouwens, het gaat niet alleen om het gevaar van ecologische destructies. Het gaat ook om andere kwetsbaarheden van de moderne samenleving. De mondialisering is zover geraakt dat vele zo niet alle systemen van productie en distributie een wereldwijde afhankelijkheid hebben. Wat zullen, bijvoorbeeld, de gevolgen zijn van een stopzetting van de grootschalige productie en export van soja in landen als Brazilië en Argentinië? De veeteeltsector in Nederland zal in grote problemen komen, met alle gevolgen van dien voor de voedselvoorziening. En wat als de haven van Rotterdam gehackt wordt en allerlei installaties stil vallen? Wat als die grootschalige systemen van elektriciteitsvoorziening door een vergelijkbare oorzaak stilvallen. Kleine oorzaken kunnen in deze overgecentraliseerde samenleving grote gevolgen hebben. De toekomstige economie zal op deze en andere omstandigheden moeten zijn voorbereid en ingericht. Alleen al om deze redenen zullen vanuit het gezichtspunt van Overleving schaalverkleining, delinking en regionalisering onvermijdelijk zijn.

    Bestaanszekerheid

    Daarbij past de erkenning dat een groot deel van de wereldbevolking nog steeds verkeert in een situatie van dagelijkse strijd om het bestaan. Door extreme armoede gedreven kunnen zij het zich niet veroorloven om te werken aan een consumptie die boven de basisbehoeften uitgaat. Het is al heel wat als zij voldoende te eten hebben, schoon drinkwater, voldoende kleding en schoeisel, enige vorm van huisvesting, basisgezondheidszorg en basisonderwijs. Wat wij ‘economische vluchtelingen’ noemen zijn mensen die op zoek zijn naar een bestaan voor zichzelf en hun verwanten dat die overleving garandeert en overstijgt. Zij zijn degenen die het meest toonbeeld zijn van menselijke durf, creativiteit, doorzettingsvermogen en verantwoordelijkheidsgevoel om een redelijk bestaan op te bouwen. Daarbij is belangrijk dat ook de Nederlanders, en zeker de politieke partijen zich zullen realiseren dat ‘wij’ op allerlei manieren verbonden zijn met de historische oorzaken van de marginalisering van deze honderden miljoenen zo niet miljarden mensen, alleen al vanwege allerlei koloniale en neokoloniale erfenissen. Wij zijn ook degenen die in verleden en heden het meeste beslag leggen op de steeds schaarser wordende natuurlijke hulpbronnen. En ook profiteren wij van allerlei vormen van ‘omgekeerde ontwikkelingshulp’, bijvoorbeeld in de vorm van de illicit financial tranfers. Los daarvan, wij, althans sommigen van ons, hebben de neiging ons te beroepen op bepaalde fundamentele waarden en normen die kenmerkend zouden zijn voor onze beschaving. Laat ons dan die waarden en normen serieus nemen. Minstens zullen wij moeten meewerken aan de ontwikkeling van bestaanszekerheid voor iedereen op Aarde. Wij hebben ook een zorgplicht ten aanzien van al die vluchtelingen. Onze toekomstige economie is er niet alleen een van ‘Genoeg’ en ‘Overleving’ maar ook van mondiale medeverantwoordelijkheid, dus van ‘Solidariteit’. Daarbij kunnen systemen van garantie van bestaanszekerheid als het basisinkomen van grote betekenis zijn.

    Duurzaamheid

    Het mag evident zijn dat de toekomstige economie ecologisch Duurzaam zal moeten zijn. Er moet en zal een evenwicht komen tussen enerzijds het hedendaagse beslag op de natuurlijke hulpbronnen en het milieu, en anderzijds de eisen van instandhouding van de bestaansvoorwaarden van toekomstige generaties. Ook uit oogpunt van duurzaamheid zal gewerkt moeten worden aan processen als regionalisering, cradle to cradle en circulariteit, biologische landbouw, en krimp van de consumptie. Er zal een versnelde overgang moeten plaatsvinden naar duurzame systemen van energieproductie en voorziening.

    Van niet te onderschatten betekenis is dat het denken in economische waarden op de schop moet. De toekomstige economie zal niet meer primair geleid blijven door geldswaarden en daaraan verbonden principes van private winstmaximalisatie, concurrentie en ‘economische groei’ (bbp groei)? Het zal een economie van Gebruikswaarden moeten zijn, geleid door het basisprincipe van het evenwicht tussen enerzijds de mogelijkheden en anderzijds de behoeften van mens en natuur. Een economie geleid door menswaarden en natuurwaarden. Dat heeft natuurlijk verregaande consequenties voor de manieren van economisch rekenen: niet meer primair rekenen in termen van geldswaarden maar van mens- en natuurwaarden. Bijzonder punt hierbij zal zijn dat alle vormen van werk erkend en meegerekend zullen moeten worden, ook de onbetaalde arbeid.

    Monetaire en commerciële sanering

    Er is dringend nood aan gezondmaking van de geldsystemen. Er zal een einde moeten komen aan de zelfstandige en overmatige rol van de particuliere geldcreatie. Geld wordt steeds meer gecreëerd om met geld geld te maken. Financiële doelstellingen overheersen. Met alle gevolgen van dien als monetaire instabiliteit en een overmatige aanbodeconomie. De betekenis van geld moet worden teruggebracht tot de oorspronkelijke rol: ruilmiddel.

    Geldcreatie moet geleid worden door het basisprincipe van evenwicht met de eisen en mogelijkheden van de reële economie: monetaire krimp als die economie minder productie en consumptie mogelijk en noodzakelijk maakt, en monetaire verruiming als de economie dat vraagt. Uiteraard kunnen alleen de publieke overheden deze taak vervullen. Dat betekent een forse inkrimping van de financiële sectoren. Banken zullen full reserve worden. Kortom, de toekomstige economie zal gekenmerkt zijn door Monetaire Sanering.

    Vergelijkbaar zal er ook een Commerciële Sanering moeten plaatsvinden. Uiteraard blijft de toekomstige economie ook een ruileconomie. Arbeidsdeling blijft een belangrijk kenmerk. Maar aan de overmatige rol van de handelssectoren zal paal en perk gesteld moeten worden. De ontwikkeling en vormgeving van de toekomstige arbeidsdeling zullen niet meer gekenmerkt worden door een overmatige aanbodeconomie, en evenmin door de dominantie van mondiale monopolisten of oligopolisten. Mega ondernemingen zullen moeten worden opgesplitst, binnen bedrijven moeten andere aspecten dan alleen de financiële winst veel meer aandacht krijgen. De suprematie van het vrijhandelsdenken zal vervangen moeten worden door die van managed trade, lokaal, regionaal en mondiaal. Handel zal evenzeer moeten bijdragen aan het noodzakelijk evenwicht tussen mogelijkheden en behoeften.

    Oorlogseconomie

    Bijzonder aspecten van de toekomstige economie zijn die van de urgentie en de radicaliteit van de noodzakelijke veranderingen. Die zijn hoog, zeer hoog. Kijk maar eens naar de noodzakelijke maatregelen om de uitstoot van CO2 tot stilstand te brengen. Wij, de wereldsamenleving, hebben maar een tweetal decennia om die stappen te zetten die een verdere verergering van de klimaatcrisis voorkomen. Neem ook de groeiende spanningen in veel samenlevingen die te maken hebben met armoede en ongelijkheid, of met onderdrukking en corruptie. Op dit moment overheerst een gebrekkige wil om die problemen echt en ten gronde aan te pakken. Met alle gevolgen van dien, boemerangs als de enorme stromen van vluchtelingen en andere migranten. Op korte termijn zullen drastische stappen gezet moeten worden met ingrijpende gevolgen voor het dagelijks bestaan van ook veel Nederlanders. Stappen die de toekomstige economie zullen kenmerken als een Oorlogseconomie. En er zal weer behoefte zijn aan een Keynes die een geactualiseerde zo niet volslagen nieuwe versie zal maken van het fameuze rapport How to pay for the war. Onvermijdelijk zal de rol van de publieke overheden veel sterker moeten zijn dan nu het geval is. Er zal een politiek leiderschap vereist zijn vergelijkbaar met die van historische en charismatische grootheden als Churchill, Gandhi en Mandela.

    Een eerlijke economie

    De Nederlandse politieke partijen zullen bij de Kamerverkiezingen o.a. moeten laten zien hoe zij aankijken tegen een toekomst die zo nabij is dat niet lang gewacht kan worden. Zij zullen blijk moeten geven van een visie op die toekomst en hoe die te bereiken. Het gaat om een transitie naar een andere, eerlijke economie. Veel burgers gaan hen voor door allerlei vormen van solidarisering en verduurzaming van hun levensstijl. Ook is al veel denkwerk verricht door particuliere initiatieven als Urgenda, De Grote Transitie, Transitie Nederland en Ons Geld. Dat zal hun taken zeker vergemakkelijken. Daar staat tegenover dat een dergelijke overgang zal botsen op grote belangen van specifieke groepen als de grote financiële instellingen. En ook op angsten, vooroordelen en egocentrisme bij veel kiezers. Kortom, een moeilijke maar tegelijkertijd onvermijdelijke opdracht.

    Lou Keune

    Voor meer teksten van Lou Keune, zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org

    Referenties

    1. Dit is het vierde en laatste deel van een serie over het sociaaleconomisch bestel. Voor de voorgaanden, zie: Van welvaartsstaat naar neoliberale dominantie naar ??? 1: TINA of TATA. In: Marketupdate 20 januari 2016. Zie: https://www.marketupdate.nl/columns/van-welvaartsstaat-naar-neoliberale-dominantie-naar/
    2. Van welvaartsstaat naar neoliberale dominantie naar ??? 2: Het model van de welvaartstaat. In: Marketupdate 9 februari 2016. Zie: https://www.marketupdate.nl/columns/van-welvaartsstaat-naar-neoliberale-dominantie-naar-2/
    3. Van welvaartsstaat naar neoliberale dominantie naar ??? 3: Het begin van het einde. In: Marketupdate 19 februari 2016. Zie: https://www.marketupdate.nl/columns/begin-van-het-einde-van-dominantie-welvaartsstaat/

  • De megaonderneming aan banden

    Door Lou Keune

    Ongelijkheid is een hot issue geworden in het publieke debat. Meestal gaat het dan over de ongelijkheid in inkomens: toegenomen. Steeds meer ook gaat het over de ongelijkheid in vermogens: nog meer toegenomen. Maar waar de auteurs van het recent verschenen boek ‘De macht van de megaonderneming – Naar een rechtvaardige internationale economie‘ voor pleiten is eens goed te kijken naar de samenballing van macht in een betrekkelijk klein aantal ondernemingen die zij aanduiden met de term ‘megaonderneming’. En die macht is enorm, alleen al door hun omvang. De 147 grootste ondernemingen controleren ‘cumulatief’ zo’n 40% van de wereldeconomie. Daaronder betrekkelijk veel banken, verzekeringsmaatschappijen en investeringsfondsen. En 737 ondernemingen controleren 80%.

    Top 147

    lou keuneIs dat een probleem? De auteurs: Joost Smiers, Pieter Pekelharing en John Huige vinden van wel. Neem het grote aantal financiële instellingen onder die top 147. Alleen al vanwege hun omvang bleek bij de crisis van 2008 dat wanbeleid in één instelling grote gevolgen had (en heeft) voor de hele wereldeconomie. Om dat gevaar te temperen werd de boodschap too big to fail rondgebazuind, met als gevolg dat overheden zich gedwongen zagen in te grijpen en omvangrijke financiële garanties te stellen. Daaronder zuchten wij nog steeds, want er wordt aan alle kanten bezuinigd. Dat risico is vanwege deze financiële instellingen des te groter nu 98% van het mondiale financiële verkeer niets van doen heeft met invoer of uitvoer van goederen en diensten, het is pure geldhandel. Hoe groter de mega’s, des te groter het gevaar van instabiliteit.

    Mega macht

    Aan deze omvang zijn ook andere problemen verbonden. Smiers c.s. behandelen er een aantal van. Bijvoorbeeld dat de omvang en dus invloed van deze ondernemingen hun macht enorm vergroot. Zij hebben meer te zeggen over de economie (en over nog meer) dan vele zo niet alle publieke overheden. Dat eens te meer nu dankzij de golf van liberaliseringen de overheden zich eerder afzijdig opstellen, soms zelfs de hand ophouden opdat de betreffende ondernemingen hun goedgezindheid tonen bijvoorbeeld door in het betreffende land te investeren.

    macht-van-de-megaondernemingDie ondernemingen worden overladen met goedgunstigheden als lagere vennootschapsbelasting, andere belastingfaciliteiten, infrastructurele investeringen, en flexibele arbeidsmarkten met verslechterende arbeidsvoorwaarden. Met alle gevolgen van dien, ik verwijs als voorbeeld naar de eindelijk opgevlamde discussie in Nederland over de schamele arbeidsmarktposities van een groot deel van de ZZP-ers, en naar de golf van ontslagen en loondalingen in en verschraling van de dienstverlening in de zorgsector. Concentratie en liberalisering gaan hand in hand met ontdemocratisering en minder welzijn.

    En dat niet alleen. Deze terecht ‘mega’ genoemde ondernemingen nemen op de betreffende markten een bepalende positie in. De auteurs gebruiken daarvoor termen als quasi-monopolisten en oligopolisten. Hoe zeer er wereldwijd wetgevingen zijn die erop gericht zijn de dominantie van één of enkele ondernemingen tegen te gaan, feit is dat zij in heel veel opzichten hun betreffende markten domineren. Dat betekent o.a. dat de mega’s betrekkelijk eenvoudig aan price-setting kunnen doen, bijvoorbeeld ten opzichte van zeer concurrentiële leveranciers. Het doet mij denken aan de positie van de Nederlandse veehouders die steeds maar weer moeten afwachten wat Albert Hein en andere grootwinkelbedrijven bereid zijn te betalen voor melk en vlees. En wat te denken van farmaceutische bedrijven die in sommige gevallen exorbitante prijzen rekenen voor hun medicijnen. De auteurs wijzen daarbij op het verschijnsel dat het mededingingsrecht wereldwijd is verwaterd. Natuurlijk, het beeld kent vele schakeringen. Er zijn ook prima en zeer bekende voorbeelden van overheidsingrijpen, bijvoorbeeld de procedures van de EU tegen de mondiale ICT reuzen. Maar dat kunnen alleen de echt groten als de EU en de VS, en dan nog in beperkte mate.

    Schaalvergroting en efficiëntie

    Daarbij wijzen Smiers c.s. erop dat het argument van de efficiëntie die op zou treden bij dergelijke schaalvergrotingen steeds minder opgaat. Het blijken steeds meer grote molochs te zijn met enorme bureaucratieën die vooral gericht zijn op verdediging, zo niet vergroting, van hun posities op de diverse markten. Daarbij staan dan, mede dankzij de financialisering van de wereldeconomie, korte termijn financiële belangen voorop, belangen die het primaat van de shareholder bevestigen en de positie van andere stakeholders verslechteren. Terecht wijzen Smiers c.s. erop dat deze aandeelhouders wel de vruchten van dat beleid mogen plukken maar niet aansprakelijk zijn voor als het mis gaat, al dan niet met grote maatschappelijke gevolgen. Wel de baas dus, maar niet verantwoordelijk. Dit geldt eens te meer nu de posities en persoonlijke belangen van de leden van de raden van bestuur van deze mega’s dankzij hun eigen aandelenbezit nauw zijn verbonden met die van de andere aandeelhouders. Kortom: de mega’s zijn veel te groot en veel te machtig, en moeten aan banden worden gelegd.

    Intellectuele eigendomsrechten

    Veel aandacht wordt in het boek geschonken aan de problematiek van de intellectuele eigendomsrechten als patenten en copyrights. De auteurs zijn zeer kritisch over wat zij de privatisering van kennis noemen. Hun bezwaren zijn velerlei. Kennis is een maatschappelijk product ontstaan in de geschiedenis van mensen en culturen. Het object van een patent betreft meestal een beperkte toevoeging aan de kennis op een zeer specifiek terrein maar dan toch met het label van het eigendom van die onderneming en dus niet van al die anderen, laat staan de mensheid als geheel. Dat is een toe-eigening die terecht als zeer onrechtvaardig wordt beschouwd. Veel kennis die gepatenteerd is komt voort uit programma’s en projecten die overheden hebben ondernomen of gefinancierd. Bekende voorbeelden zijn de fall-outs van het onderzoek over de ruimte en voor de ruimtevaart, en de ontwikkeling van het World Wide Web. Bovendien is het enorm inefficiënt. Het leidt bijvoorbeeld tot verspilling omdat dat stukje kennis dat aan een patent is verbonden niet zomaar door anderen mag worden gebruikt. Dat beperkt het onderzoek flink. Eigenlijk vertraagt het hele stelsel van intellectuele eigendomsrechten de verdere ontwikkeling van kennis en technologie en de toepassing daarvan. De verspilling manifesteert zich ook in een ander opzicht. Het leidt namelijk tot vele juridische procedures die inmiddels miljarden dollars of euro’s per jaar kosten, geld dat veel beter aan onderzoek en ontwikkeling kan worden besteed. Bijkomend effect is dat grote ondernemingen zich die processen gemakkelijker financieel kunnen veroorloven dan de kleintjes. Daarom dat die laatsten, hoe zeer zij ook in hun recht mogen staan, al gauw tot een vergelijk proberen te komen met de grote broer. Een ander aspect van verspilling manifesteert zich in wat wel of niet verder onderzocht en ontwikkeld wordt. Dat doet zich gelden in de medische sector. Welke geneesmiddelen worden wel ontwikkeld en welke niet? De verdienmogelijkheden vormen de belangrijkste leidraad. Om deze reden heeft het lang geduurd voordat anti-malaria medicijnen werden ontwikkeld en breed toegankelijk gemaakt, ook voor de armsten op deze wereld. Vergelijkbare problemen doen zich voor bij medicijnen voor kleine tot zeer kleine groepen van zieken. Zeker ingeval van monopoloïde bezit van het intellectuele eigendom leidt dit in veel gevallen tot buitensporige prijzen.

    Het kan anders

    Dat kan anders, is de boodschap van dit boek. Intellectuele eigendomsrechten moeten worden opgeheven, kennis moet voor iedereen toegankelijk zijn. Dat wordt door de auteurs niet als een gratuite boodschap verkondigd. Integendeel, zij zijn zeer te prijzen voor de gedetailleerde uitwerking die zij geven aan dit principe. Het voert te ver om die in deze bespreking te behandelen. Overigens, voor één vorm van intellectueel eigendom maken zij een uitzondering, namelijk trademarks als logo’s. Die zijn nauw verbonden met de identiteit van de betreffende ondernemingen, uitdrukking daarvan. Maar voor de rest: openbaarheid. Zal dat betekenen dat daarmee een rem komt op onderzoek en ontwikkeling? Dat hoeft niet. Want overheden en door hen gefinancierde instellingen kunnen dat onderzoek doen of uitbesteden. Dat voorkomt verspilling en versterkt de coördinatie, en koppelt de ontwikkeling van kennis en technologie veel directer aan maatschappelijke belangen in plaats van aan geprivatiseerde verdienmogelijkheden. Zal dat leiden tot een rem op onderzoek en ontwikkeling bij ondernemingen? Dat hoeft niet, ondernemingen kunnen bij de toepassing van nieuwe technologie profiteren van de voorsprong die hen dat geeft op de betreffende markten. Natuurlijk, dan geen monopoloïde voorsprong maar een tijdelijke en concurrentiële. En daar mag dan iedereen van profiteren.

    Mega’s aan banden

    Ook doen de auteurs vele voorstellen om de mega’s aan banden te leggen. Hun gedachtegang lijkt veel op die welke de afgelopen jaren bovenkwam bij discussies over de toekomst van banken. Zo geven zij veel aandacht aan de noodzaak om te grote ondernemingen op te splitsen en daarmee concurrentiëler te maken. Zij willen ook het mededingingsrecht gaan vitaliseren. En dat alles binnen het breder verband van het plaatsen van ondernemingen binnen de maatschappelijke kaders gesteld door proactieve overheden op nationale, supranationale en mondiale niveaus. In dat verband besteden zij betrekkelijk veel aandacht aan de geschiedenis sinds de Tweede Wereldoorlog van het zoeken en ontwikkelen van mondiale afspraken over handel en investeringen. Vele afkortingen passeren de revue, van GATT via UNCTAD en WTO naar ISDS en TTIP (lees ook mijn column hierover). In het verlengde daarvan doen zij diverse voorstellen hoe het anders zou kunnen. Daarbij maken zij duidelijk dat zij niet af willen van de private ondernemingen. Zij willen slechts dat die beter worden ingekaderd opdat zij inderdaad de maatschappij kunnen brengen waar zij eigenlijk voor bedoeld zijn: welvaart, welzijn en geluk. Daarbij wel met de kritische kanttekening dat niet alle menselijke activiteiten in de vorm van commerciële ondernemingen moeten worden geprivatiseerd. Over privatisering en vermarkting van collectieve goederen en diensten zijn de auteurs zeer kritisch.

    Duidelijk standpunt

    Dit boek presenteert veel kennis en inzichten, met een indrukwekkende documentaire onderbouwing en vele afgewogen oordelen. Daarbij mis ik overigens een register van namen en onderwerpen, en/of een meer gedetailleerde inhoudsopgave. Er wordt zoveel besproken dat het niet gemakkelijk is om over een specifiek onderwerp iets terug te vinden. Het boek is zeker ook een betoog, de auteurs stáán ergens voor. Met betrokkenheid worden situaties geproblematiseerd en voorstellen geoperationaliseerd. Die betrokkenheid kan bij sommige lezers twijfel zaaien over de waarde daarvan. Ik vind dat geen probleem. Integendeel, het wordt tijd om sommige discussies als die over de mega’s en gerelateerde onderwerpen als het intellectuele eigendom eens grondig aan te pakken, zeker ook in de politieke en maatschappelijke gremia. Dit boek kan daar goed bij helpen. Lou Keune Voor meer teksten van Lou Keune zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org. Interesse in dit boek? Klik hier om te bestellen. Joost Smiers, Pieter Pekelharing en John Huige: De macht van de megaonderneming – Naar een rechtvaardige internationale economie. Amsterdam, Van Gennep, 2016, 287 pagina’s

  • Begin van het einde van dominantie welvaartsstaat

    Het economische model van de welvaartsstaat was na 1945 zeer succesrijk met de wederopbouw en ontwikkeling van vele samenlevingen, wereldwijd. En toch kwam er een einde aan deze dominantie van menselijke waarden. Wat lag daaraan ten grondslag? Zoals steeds is ook in deze kwestie sprake van meerdere oorzaken.

    ‘Kapitalisme’ tegen ‘Communisme’

    Van grote invloed zijn de militaire coups geweest die hebben plaatsgevonden in Latijns-Amerika. Vanaf de vestiging van het generaalsregime in Brazilië in 1964 ging het hard, met als meest bekende voorbeelden het Argentinië van Jorge Videla en het Chili van Augusto Pinochet. Maar niet alleen in Latijns-Amerika, bijvoorbeeld ook de generaalscoup in Indonesië in 1965. Bij al deze machtsovernames speelden de Verenigde Staten een belangrijke ondersteunende zo niet instigerende rol. Het neoliberale denken had bij de coupplegers stevig postgevat.

    lou keuneDaar komt bij dat zich een harde ideologische strijd had ontwikkeld, wereldwijd, tussen twee maatschappelijk-politieke vertogen: ‘Kapitalisme’ versus ‘Communisme’. Het ging hierbij om sterk vereenvoudigde frames die vanwege hun schijnhelderheid gemakkelijk voor vele doeleinden konden worden gebruikt. Zo werden door het regime van Ronald Reagan volksopstanden die plaatsvonden in Latijns-Amerika als ‘communistisch’ geoormerkt. Deze schijnhelderheid vergemakkelijkte alibi’s om in die landen in te grijpen, met aanwending van veel geweld en de modernste militaire middelen. Zeker na de val van De Muur heerste er een triomfalisme, ook op sociaaleconomisch terrein, de uitdrukking ‘einde van de ideologie’ kwam boven.

    Washington Consensus

    Die intensieve ideologische strijd manifesteerde zich vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw ook in de belangrijkste mondiale economische organen. Het bekendste voorbeeld is de zogenoemde Washington Consensus, de op een zeker moment duidelijke overeenstemming tussen de Wereldbank, het Internationale Monetaire Fonds en het VS Ministerie van Financiën over de te volgen gedragslijnen bij het treffen van schuldenregelingen in ontwikkelingslanden, het zogenoemde Structureel Aanpassing Programma. Recentelijk is zo’n programma opgelegd aan Griekenland. Overigens, er was alle aanleiding om eens goed te kijken naar de enorme berg van schulden in veel ontwikkelingslanden, monetair was dat niet vol te houden, er moest iets gebeuren.

    Maar, om maar weer eens te verwijzen naar Susan George: had dat niet anders gekund? Nu leidde het feitelijke beleid tot grote schades voor mens en milieu in veel ontwikkelingslanden wier externe economische afhankelijkheid alleen maar werd verdiept en verbreed, en waarvan velen zuchten onder uitwassen als belastingontwijking en illicit financial flows, ik heb daar eerder over geschreven.

    Vrijhandel

    Wat niet mag worden vergeten is dat in al die naoorlogse jaren van dominantie van het model van de welvaartsstaat het neoliberale vertoog op allerlei fora springlevend was. Al snel na het einde van de oorlog namen westerse landen het initiatief tot de oprichting van de General Agreement on Tariffs en Trade (GATT). Dat overleg was bedoeld om vrijhandel te bevorderen. Dat heeft uiteindelijk via diverse tussenrondes geleid tot de huidige World Trade Organization (WTO). En ook tot andere meer regionaal beperkte en bilaterale overlegrondes als de nu lopende vrijhandelsonderhandelingen tussen de Verenigde Staten en Europa onder de aanduiding Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP). In allerlei onderhandelingen met ontwikkelingslanden werden vergelijkbare afspraken gemaakt waardoor zij nog meer als gedurende de koloniale tijd gedwongen werden om hun economieën te hervormen richting de wereldmarkt, het zogenoemde export-led-economic-growth model.

    gatt-wtoDat wil niet zeggen dat op mondiaal niveau geen andere vertogen over de inrichting van de wereldmarkt te horen waren. Ontwikkelingslanden hebben lang hun hoop gezocht in meer op managed trade gerichte organen en afspraken. In 1964 werd de United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD) opgericht. Op die conferenties waren en zijn duidelijke pleidooien te horen om de belangen van ontwikkelingslanden voorrang te geven. Belangrijke voorbeelden van de vormgeving van de managed trade gedachte waren de grondstofakkoorden op gebieden als koffie en cacao.

    Inmiddels heeft UNCTAD de strijd met de vrijhandelsorganen als de WTO verloren. Zij bestaat nog wel maar heeft momenteel weinig praktisch belang. Natuurlijk, ook dit had anders gekund. Er was geen dringende noodzaak om het pad van de vrijhandel te volgen. Zoals onder anderen Ha-Joon Chang heeft laten zien is het op zijn minst verdacht dat de westerse landen aan ontwikkelingslanden de vrijhandel opleggen. Want diezelfde nu rijke landen zijn zo welvarend geworden mede dankzij protectionisme. Die inconsequentie kan volgens Chang alleen maar begrepen worden uit oogpunt van prioritering van de belangen van de rijke landen en transnationale ondernemingen: Ontwikkelingslanden als wingebieden voor goedkope grondstoffen, arbeidskracht en fabricaten, groeiende afzetmarkten en profijtelijke investeringen.

    Bedrijfsleven doelmatiger?

    Al deze ontwikkelingen: militaire coups, triomfalisme over het kapitalisme als grote overwinnaar, Washington Consensus, vrijhandelsakkoorden, hebben bijgedragen tot de dominantie van het neoliberale model. Ook in Nederland. Natuurlijk, er waren in de jaren zeventig en tachtig ook hier duidelijke aanwijzingen dat eens goed gekeken moest worden naar het functioneren van het model van de welvaartsstaat. De zorgen over de snelle groei van de collectieve uitgaven waren terecht. Daarbij was ook in Nederland een enorm bureaucratisch apparaat gegroeid om de sociale zekerheid en de verzorgingsstaat te doen functioneren. Het ging ook om diverse ontwikkelingen die met misbruik, verstarring en overregulering kunnen worden aangeduid. Maar ja, zijn dan maatregelen als deregulering, vrijhandel, privatisering, en vermarkting van common goods de enige denkbare oplossingen? Had het niet anders gekund? Zo pleitte begin jaren tachtig dr. J.W van der Dussen ervoor om in plaats van dereguleren maar eens te werken aan herreguleren. Privatiseren? Is het particulier bedrijf echt doelmatiger?, vroeg Van der Dussen zich terecht af. Ga eerst maar eens de doelmatigheid van de overheid verbeteren[1]. Met zo’n standpunt werden de problemen van de welvaartsstaat niet weggepoetst maar op een andere manier beleidsmatig benoemd. Deze en andere geluiden dolven het onderspit, zeker in de latere jaren tachtig, die van de val van de Muur en het neoliberaal triomfalisme.

    Ideologie en belangen

    Soms wordt gedacht dat veranderingen in een maatschappelijk bestel uit de lucht komen vallen, of een soort automatisme vormen waar mensen geen overheersende invloed op hebben: ‘zo gaat de geschiedenis nu eenmaal’. Niets is minder waar. Historische veranderingen zijn resultantes van denken en handelen van mensen. Dat zie je ook bij de opkomst van het neoliberalisme. Daaraan is sinds de Tweede Wereldoorlog hard gewerkt. Door wetenschappelijke instellingen als de fameuze Chicago School of Economics (o.a. nobelprijs winnaar Milton Friedman), leden van deze School, de zogenoemde Chicago Boys, hebben het regime van Augusto Pinochet geadviseerd bij de transitie naar een neoliberaal model. Maar ook door het transnationale bedrijfsleven. Daarbij gaat het uiteraard om een clash van ideologieën maar zeker ook om grote economische belangen. Bijvoorbeeld het belang voor het grootbedrijfsleven (ook wel ‘mega ondernemingen’ genoemd)[3] van een volledig open wereldeconomie die het streven naar maximalisering van winsten vergemakkelijkt.

    Natuur en milieu

    Overigens, ook op andere gronden waren er duidelijke redenen eens goed te kijken naar het functioneren van de welvaartsstaat. Want die heeft in feite geleid tot de ecocide waar wij ons tegenwoordig flink zorgen over moeten maken. De basis van verschijnselen als overmatige CO2 uitstoot en afname van de biodiversiteit is in die jaren van dominantie van dat model gelegd. Terugkijkend ging het debat in die jaren zeventig en tachtig helaas minder over die aspecten, ondanks het rapport van de Club van Rome. Die problemen worden juist verergerd door de neoliberale aanpak. Intussen zitten wij met de gebakken peren, dus met een sociaaleconomisch model dat geen echte oplossingen biedt voor de grote maatschappelijke en ecologische vraagstukken van dit moment. Kan dat niet anders? Daarover een volgende keer. Lou Keune Voetnoot: Dit is het derde deel van een vierdelige serie 'Van welvaartsstaat naar neoliberale dominantie'. Eerder verschenen op Marketupdate het eerste deel en het tweede deel. Voor meer teksten van Lou Keune, zie www.loukeune.nl of www.platformdse.org.
    1. In: M.M. Kaag red.: Privatisering en deregulering: Van verzorgingsstaat naar waarborgstaat. Raad voor het Binnenlands Bestuur, SDU 1983
    2. Zie Joost Smiers e.a.: De macht van de mega onderneming, Van Gennep 2016